In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een ontbindingsvordering met betrekking tot mensensmokkel. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte zou vaststellen op € 91.9871,70, gebaseerd op aannames en veronderstellingen over het aantal gesmokkelde personen en de bijbehorende kosten. De verdediging betwistte deze vordering en stelde dat het bedrag niet hoger dan € 250,- per persoon kon zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 4 juli en 26 september 2025, waarbij de officier van justitie zijn vordering heeft gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de mensensmokkel van zes personen, maar heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als onduidelijk en onvoldoende onderbouwd beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet kon aantonen dat de verdachte daadwerkelijk het gevorderde bedrag had verdiend, en dat de berekeningen waren gebaseerd op vage uitlatingen en aannames. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 1.500,-, wat de verdachte verplichtte tot betaling aan de staat. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 30 dagen, conform de wetgeving.