ECLI:NL:RBGEL:2025:9460

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
11700948
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en verzuim bij betaling door klant

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is er een geschil ontstaan tussen [eiseres in conv] en [gedaagde in conv] over een aannemingsovereenkomst voor de renovatie van een badkamer. De overeenkomst werd op 27 november 2023 gesloten, en de werkzaamheden begonnen in week 2 van 2024. Na klachten van [gedaagde in conv] over gebreken in het werk, heeft [eiseres in conv] op 15 maart 2024 een factuur van € 4.962,91 verzonden, die niet tijdig werd betaald. [gedaagde in conv] heeft de betaling opgeschort, stellende dat er sprake was van ondeugdelijk werk. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres in conv] voldoende inspanningen heeft geleverd om de gebreken te verhelpen, maar dat [gedaagde in conv] deze pogingen heeft belet, waardoor hij in schuldeisersverzuim verkeert. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde in conv] de betaling van de factuur niet rechtsgeldig heeft opgeschort en heeft de vordering van [eiseres in conv] tot betaling van de hoofdsom toegewezen. Tevens zijn buitengerechtelijke kosten en proceskosten toegewezen aan [eiseres in conv]. In reconventie zijn de vorderingen van [gedaagde in conv] afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11700948 \ CV EXPL 25-1520
Vonnis van 24 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres in conv],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conv] ,
gemachtigde: [naam 1] ,
tegen
[gedaagde in conv],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 mei 2025 en de daarin genoemde processtukken,
- de mondelinge behandeling van 9 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in conv] exploiteert een onderneming gericht op aanneming van werk.
2.2.
Tussen [eiseres in conv] en [gedaagde in conv] is op 27 november 2023 een overeenkomst tot stand gekomen voor het renoveren van de badkamer van [gedaagde in conv] .
2.3.
De werkzaamheden zijn in week 2 van 2024 aangevangen.
2.4.
Kort na aanvang van de werkzaamheden heeft [gedaagde in conv] bij [eiseres in conv] geklaagd over een aantal gebreken in het verrichte werk.
2.5.
Op 15 maart 2024 heeft [eiseres in conv] de laatste factuur voor het werk ter hoogte van € 4.962,91 aan [gedaagde in conv] verzonden met een betalingstermijn van 7 dagen.
2.6.
Op 13 november 2024 is [eiseres in conv] bij [gedaagde in conv] geweest om de scheur in het plafond te herstellen en heeft zij het plafond opnieuw gesausd.
2.7.
Op 22 januari 2025 is [gedaagde in conv] gesommeerd om het openstaande bedrag van € 4.962,91 te betalen.
2.8.
Nog diezelfde dag stuurt [gedaagde in conv] een e-mail aan [eiseres in conv] waarin hij – samengevat – schrijft dat hij de factuur (nog) niet gaat betalen omdat er sprake is van verschillende gebreken en dat hij een open agenda van [eiseres in conv] wil om zelf een herstelafspraak in te kunnen plannen.
2.9.
[eiseres in conv] schrijft daar – voor zover van belang – op terug:
‘(…) Tevens hebben wij als bedrijf een tiental keren proberen een afspraak te maken om de herstel werkzaamheden voor jou te verzorgen.
Deze afspraken heb jij meermaals niet gerespecteerd en afgezegd en geprobeerd te verzetten.
Ik heb externe bedrijven benaderd om de herstelwerkzaamheden uit te besteden en deze afspraken heb ik door jou toedoen allemaal moeten afzeggen. Deze bedrijven hebben aangegeven dit project niet meer serieus te nemen doordat al de pogingen om tot een afspraak te komen niet zijn gelukt.’
2.10.
[gedaagde in conv] stuurt als reactie daarop meerdere e-mails waarin hij onder andere schrijft:
‘Het feit dat jullie enkel naar jullie eigen agenda kijken en niet naar mijn behoeften als ondernemer, maakt de situatie nog frustrerender.
(…)
Ik geef je hierbij een laatste kans om alles te herstellen volgens mijn voorwaarden en binnen een redelijke termijn. Als dit niet gebeurt, zal ik een onafhankelijke partij inschakelen om het werk te beoordelen en af te ronden. De kosten hiervan zullen volledig op jullie worden verhaald.
(…)
Duidelijk aangegeven dat ik geen vertrouwen meer heb in jullie bedrijf.
(…)
Daarom stel ik jullie nogmaals in de gelegenheid om met een open agenda te komen, zodat ik zelf kan bepalen wanneer het herstelwerk uitgevoerd wordt.
(…)
Daarnaast wil ik benadrukken dat ik meerdere malen heb geprobeerd om een geschikte afspraak te maken met [naam 2] voor herstelwerkzaamheden. Helaas wordt er regelmatig op korte termijn contact opgenomen, wat niet aansluit bij mijn agenda, mede omdat ik veel in het buitenland ben.
(…)
Ik wil benadrukken dat het mij spijt dat ik in het verleden enkele voorgestelde tijdstippen van uw kant heb moeten afwijzen. Dit komt doordat ik als ondernemer vaak in het buitenland ben en mijn agenda niet altijd flexibel is. Om deze reden heb ik meerdere keren gevraagd om een open agenda, zodat ik een geschikte datum kan plannen. Helaas is hier geen gehoor aan gegeven.’
2.11.
[eiseres in conv] reageert daar – voor zover van belang – als volgt op:
‘Door het feit dat ondanks herhaalde pogingen herstelwerkzaamheden in te plannen dit niet is gelukt zijn wij tot op heden niet in staat geweest de werkzaamheden uit te voeren. Wij zijn al bijna een jaar bezig om dit te bewerkstelligen zonder resultaat.
(…)
De stelling dat jij meermalen hebt geprobeerd om een afspraak in te plannen is derhalve pertinent onjuist en slechts een manier om betaling uit te stellen.’

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres in conv] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde in conv] tot betaling van € 6.053,94 (€ 4.962,91 aan hoofdsom, € 751,76 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw en € 339,27 aan reeds verschenen rente berekend tot en met 25 maart 2025), vermeerderd met de nog lopende rente over de hoofdsom vanaf 25 maart 2025 tot de dag van volledige betaling en de proceskosten.
3.2.
[eiseres in conv] legt de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst aan haar vordering ten grondslag. Op grond van die overeenkomst is [gedaagde in conv] gehouden de door [eiseres in conv] uitgevoerde werkzaamheden en geleverde materialen te betalen. [gedaagde in conv] heeft het in rekening gebrachte bedrag van € 4.962,91 niet binnen de gestelde termijn betaald. Omdat [gedaagde in conv] niet (tijdig) heeft betaald, vordert [eiseres in conv] ook de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW en was zij genoodzaakt haar vordering uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 BW voor rekening van [gedaagde in conv] .
3.3.
[gedaagde in conv] voert als verweer dat hij betaling van de laatste factuur heeft opgeschort omdat [eiseres in conv] ondeugdelijk werk heeft geleverd. De vloer van de overloop, de trap en de vloer van de kamer van zijn dochter zijn beschadigd door slijpstof, er is sprake van schimmelvorming op de kitranden in de badkamer omdat [eiseres in conv] ondeugdelijke kit heeft gebruikt, er zit een scheur in het plafond van de badkamer en er is een aantal tegels beschadigd. Hij is bereid om het in rekening gebrachte bedrag te betalen als de gebreken worden hersteld of een passende vergoeding voor de gebreken wordt overeengekomen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde in conv] vordert veroordeling van [eiseres in conv] tot betaling van de herstelkosten, welke uitkomen tussen de € 6.000,00 en € 10.000,00. De herstelkosten voor de vloeren en trap komen daarnaast uit op € 3.500,00 tot € 10.000,00.
3.6.
[eiseres in conv] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conv] .
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en reconventie
4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en renconventie met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in conv] voor afronding van de werkzaamheden en voor ontvangst van de laatste factuur bij [eiseres in conv] heeft geklaagd over gebreken in het verrichte werk. [eiseres in conv] vordert betaling van [gedaagde in conv] voor de verrichte werkzaamheden, terwijl [gedaagde in conv] zich beroept op opschorting vanwege de gestelde gebreken. [eiseres in conv] stelt daarover dat zij, hoewel zij de genoemde gebreken (grotendeels) betwist, meermaals nakoming heeft aangeboden. Dit werd volgens [eiseres in conv] echter telkens door [gedaagde in conv] belet, waardoor hij in schuldeisersverzuim verkeert en hij zijn betalingsverplichting niet kan opschorten, aldus [eiseres in conv] . Daarnaast staat volgens [eiseres in conv] het opgeschorte bedrag niet in verhouding tot de omvang van de beweerdelijke gebreken. Indien er al sprake is van gebreken, vertegenwoordigen deze slechts een waarde van een paar honderd euro, aldus [eiseres in conv] .
4.3.
Tussen partijen is aldus in geschil of [gedaagde in conv] rechtsgeldig een beroep op opschorting heeft gedaan. Op grond van artikel 6:262 lid 1 BW is, indien een van de partijen haar verbintenis niet nakomt, de wederpartij bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten. Uit lid 2 volgt dat in geval van gedeeltelijk of niet behoorlijke nakoming, opschorting slechts is toegelaten voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt. Op grond van artikel 6:54 onder a BW mag een partij die zelf in verzuim is, haar verplichting niet opschorten.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Los van de vraag of de problemen die [gedaagde in conv] noemt allemaal kunnen worden aangemerkt als gebrek, is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres in conv] voldoende inspanningen heeft verricht om de gestelde gebreken te controleren en verhelpen. Deze pogingen tot nakoming zijn echter meermaals door [gedaagde in conv] verhinderd, waardoor hij in schuldeisersverzuim verkeert. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.5.
Het staat vast dat [eiseres in conv] op 13 november 2024 bij [gedaagde in conv] is geweest om de scheur in het plafond (uit coulance) te herstellen. Daarbij is ook het plafond opnieuw gesausd. Daarmee is het stucwerk volgens [eiseres in conv] naar behoren hersteld. [gedaagde in conv] betwist dit, maar naar het oordeel van de kantonrechter volgt nergens uit dat het niet is hersteld. Hij heeft weliswaar foto’s van de scheur overgelegd, maar daaruit kan de kantonrechter niet afleiden waar en wanneer de foto’s zijn gemaakt. Bovendien heeft [eiseres in conv] op de zitting nog aangegeven dat, indien partijen in goede harmonie zouden zijn, zij iemand langs had willen sturen om er nogmaals naar te kijken, maar dat dit praktisch onmogelijk blijkt. [eiseres in conv] stelt daarover dat zij met haar opdrachtnemers meerdere afspraken heeft gemaakt om de beweerde gebreken bij [gedaagde in conv] te herstellen. Telkens werden die afspraken door [gedaagde in conv] afgezegd of vooruitgeschoven, aldus [eiseres in conv] . Zij heeft onder andere met haar opdrachtnemer [bedrijf] drie keer geprobeerd om langs te komen om de vloer te herstellen. Dat [gedaagde in conv] de afspraken telkens heeft afgezegd, is niet (gemotiveerd) door hem betwist. Bovendien volgt uit het overgelegde e-mailverkeer en de WhatsAppcorrespondentie tussen partijen voldoende duidelijk dat de herstelafspraken in het merendeel van de gevallen zijn belet door omstandigheden aan de kant van [gedaagde in conv] . In een e-mailbericht van 22 januari 2025 schrijft [gedaagde in conv] ook dat het hem spijt dat hij in het verleden enkele voorgestelde tijdstippen heeft moeten afwijzen. Anderzijds schrijft [gedaagde in conv] in de berichten dat hij geen vertrouwen meer in [eiseres in conv] heeft.
4.6.
Concluderend volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit de overgelegde stukken dat [eiseres in conv] voldoende pogingen heeft ondernomen om haar verplichtingen, waar nodig, na te komen. Het was voor haar echter feitelijk onmogelijk om een afspraak met [gedaagde in conv] in te plannen om te kijken naar de beweerde gebreken en de vloer te herstellen. Na aanvang van de werkzaamheden is ruim 1,5 jaar verstreken. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde in conv] een alleenstaande vader is, ondernemer is en veel voor zijn werk in het buitenland verblijft, maar het kan niet zo zijn dat hij in 1,5 jaar tijd telkens op de voorgestelde of afgesproken momenten niet kan. Daarbij merkt de kantonrechter op dat door [gedaagde in conv] onvoldoende is gesteld dat de oorzaak van die verhindering niet aan hem kan worden toegerekend. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat er sprake is van schuldeisersverzuim aan de kant van [gedaagde in conv] (artikel 6:58 BW).
4.7.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde in conv] de betaling van de factuur niet (langer) had mogen opschorten (artikel 6:54 onder a BW) en dat [eiseres in conv] terecht aanspraak maakt op betaling van haar factuur. De vordering in conventie tot betaling van de hoofdsom van
€ 4.962,91 wordt daarom toegewezen, nu de hoogte van deze factuur op zich zelf niet door [gedaagde in conv] is betwist.
4.8.
Door het schuldeisersverzuim aan de kant van [gedaagde in conv] kan [eiseres in conv] op grond van artikel 6:61 lid 2 BW met betrekking tot haar verplichtingen niet in verzuim zijn geraakt. Dit betekent dat de vordering van [gedaagde in conv] in reconventie wordt afgewezen. Om aanspraak te kunnen maken op (vervangende) schadevergoeding voor herstelwerkzaamheden is het verzuim van [eiseres in conv] namelijk een vereiste. Daarbij merkt de kantonrechter op dat de schade die [gedaagde in conv] stelt te hebben geleden op geen enkele manier is onderbouwd, reden waarom dit ook tot afwijzing van zijn vordering leidt.
4.9.
[eiseres in conv] vordert ook betaling van de wettelijke handelsrente. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, zodat de gevorderde reeds verschenen rente van € 339,27 en de nog lopende handelsrente niet toewijsbaar zijn. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen. De wettelijke rente wordt toegewezen over het bedrag van € 4.962,91, vanaf 22 maart 2024, zijnde de vervaldatum van de factuur, tot de dag van volledige betaling.
4.10.
[eiseres in conv] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde in conv] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres in conv] heeft aan [gedaagde in conv] op 22 januari 2025 een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. [eiseres in conv] heeft het gevorderde bedrag vermeerderd met btw. De gevorderde btw is echter niet toewijsbaar, omdat voor de btw geen aanmaning heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal een bedrag van € 621,29 aan buitengerechtelijke kosten exclusief btw worden toegewezen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat in conventie het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
4.962,91
- buitengerechtelijke incassokosten
621,29
+
Totaal
5.584,20
4.12.
[gedaagde in conv] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres in conv] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
120,78
- griffierecht
543,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.476,78
4.13.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen worden de proceskosten van [eiseres in conv] in reconventie begroot op nihil.
4.14.
Dit vonnis wordt in conventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiseres in conv] te betalen een bedrag van € 5.584,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 4.962,91, met ingang van 22 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 1.476,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conv] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiseres in conv] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op
24 oktober 2025.
62956/560