ECLI:NL:RBGEL:2025:9492

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
186723-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en diefstal in vereniging met opzetheling

Op 7 oktober 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die werd beschuldigd van afpersing in vereniging, diefstal in vereniging en opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 januari 2024 samen met medeverdachten een straatroof heeft gepleegd waarbij slachtoffers onder bedreiging met een op een pistool gelijkend voorwerp gedwongen werden tot afgifte van hun bezittingen. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 24 tot 27 mei 2024 samen met anderen meerdere scooters gestolen. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en geoordeeld dat deze in stand blijft, met uitzondering van een deel dat als nietig werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden en een werkstraf van 60 uur. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/186723-24; 05-212454-24 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 7 oktober 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.R. Roethof (namens mr. M.J.R. Roethof), advocaat in Arnhem .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren van 23 september 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/186723-24:
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2024 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n) door
- een pistool, althans daarop gelijkend voorwerp, te pakken en/of te tonen,
- een pistool, althans daarop gelijkend voorwerp, te richten op het hoofd van [slachtoffer 2] te richten, terwijl die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naast elkaar zitten,
- de slede van het pistool naar achter te halen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, het pistool op die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] gericht houdt en/of
- dreigend de woorden toe te voegen "Leeg je zakken" en/of "Leeg je zakken, ik wil je telefoon en je scooter sleutels";
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2024 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van telefoons en/of de scooter(sleutels), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n)
immers heeft hij en/of zijn mededaders
- een pistool, althans daarop gelijkend voorwerp, gepakt en/of getoond,
- een pistool, althans daarop gelijkend voorwerp, gericht op het hoofd van [slachtoffer 2] te richten, terwijl die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naast elkaar zaten,
- de slede van het pistool naar achter gehaald, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, het pistool op die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] gericht hielden en/of
- dreigend de woorden toegevoegd "Leeg je zakken" en/of "Leeg je zakken, ik wil je telefoon en je scooter sleutels", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 05/212454-24:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 mei 2024 tot en met 27 mei 2024 te Arnhem , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een scooter, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij n of omstreeks de periode van 24 mei 2024 tot en met 27 mei 2024 te Arnhem , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een scooter, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2024 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een scooter, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2024 tot en met 27 mei 2024 te Arnhem , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een scooter, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 27 mei 2024 te Arnhem , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere scooters, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Een van de fundamenten van het strafprocesrecht is dat de terechtzitting plaatsvindt op grondslag van de tenlastelegging, zodat zowel verdachte als het Openbaar Ministerie en de rechtbank op de hoogte zijn van de gronden waarop de vervolging berust. Op grond van artikel 261 eerste lid Sv dient de dagvaarding daarom, voor zover van belang, een opgave te bevatten van het feit dat aan verdachte ten laste wordt gelegd. Dat brengt ook met zich mee dat de dagvaarding voldoende feitelijk moet zijn omschreven in combinatie met de inhoud van het dossier.
De rechtbank overweegt dat het dossier met parketnummer 05/212454-24 ziet op de diefstal/heling van drie scooters van drie verschillende aangevers. De diefstal/heling van de scooter van aangever [slachtoffer 3] is ten laste gelegd onder feit 1. De diefstal en subsidiair heling van de scooter van aangeefster [slachtoffer 4] is ten laste gelegd onder feit 2. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de derde betrokken scooter van aangeefster [slachtoffer 5] is en daarmee valt onder de tenlastelegging van feit 3. In feit 3 is daarnaast (alternatief) ten laste gelegd:
meerdere scootersterwijl het dossier ziet op niet meer dan drie scooters. De rechtbank is van oordeel dat onduidelijk is gebleven waarom
meerdere scootersin feit 3 worden genoemd naast de tenlasteleggingen van feit 1 en 2. De tenlastelegging had op dit punt preciezer moeten zijn om te kunnen voldoen aan de eis van artikel 261 Sv. De rechtbank zal daarom het deel van feit 3 dat ziet op
meerdere scootersnietig verklaren en de dagvaarding voor het overige in stand laten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen buiten hetgeen zojuist overwogen, geldig zijn. Ook is de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/186723-24 feiten 1 en 2 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 8 en 9;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 11 en 12;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 september 2025.
Ten aanzien van parketnummer 05/212454-24 feiten 1, 2 en 3 [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair en feit 3 subsidiair tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair en feit 3 primair heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat die feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft feiten 2 primair en 3 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 primair en feit 1 zowel primair als subsidiair heeft de raadsman vrijspraak gevraagd, nu daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier is.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft (namens haar vader) aangifte gedaan van de diefstal van haar scooter tussen 24 mei 2024 en 27 mei 2024 in Arnhem . Zij parkeerde de scooter op 24 mei 2024 afgesloten en op stuurslot bij het station Arnhem Centraal aan de Sonsbeekzijde. Op 27 mei 2024 werd zij door de politie gebeld dat haar scooter was aangetroffen. De scooter heeft als kenteken [kenteken 1] . [3]
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van de diefstal van haar scooter op 26 mei 2024. Zij parkeerde die dag haar scooter op station Arnhem Zuid. Toen zij later die avond terug kwam, waren haar scooter en helm weg. De scooter heeft als kenteken [kenteken 2] . [4]
Aangeefster [slachtoffer 5] heeft aangifte gedaan van de diefstal van haar scooter in de nacht van 8 op 9 mei 2024 in Arnhem . Zij ging om 1 uur ’s ochtends naar bed en ’s ochtends om 7 uur zag zij dat de scooter er niet meer stond. De scooter heeft als kenteken [kenteken 3] . [5]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [medeverdachte 1] hem op 26 mei 2024 belde om rond te rijden en een scooter te gaan stelen. [medeverdachte 1] had al een scooter gestolen die hij had meegenomen. Verdachte is samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rond gaan rijden. Verdachte reed op een bepaald moment op die scooter en die avond hebben zij nog twee scooters gestolen, zodat ook de anderen een scooter hadden om op te rijden. Verdachte wist niet hoe het werkte en de medeverdachten hebben dit aan hem uitgelegd. Hij hield een scooter vast toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die scooter startten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] reden op de twee scooters die gestolen waren. [6] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op de scooter met kenteken [kenteken 3] reed en dat de scooters niet gestart werden met de sleutel maar door twee draadjes tegen elkaar te houden. [7]
Feit 1
De rechtbank oordeelt - anders dan de officier van justitie en de verdediging - dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat verdachte op de scooter van aangeefster [slachtoffer 5] reed. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 27 mei 2024 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] twee andere scooters heeft gestolen, waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] na de diefstallen op reden. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verklaring van verdachte en het aantreffen van de scooter van aangeefster [slachtoffer 3] onder [medeverdachte 1] dat verdachte, op het moment van aanhouding op 27 mei 2024, zich daarmee ook aan de diefstal van die scooter schuldig heeft gemaakt. Op grond van voorgaande bewijsmiddelen is eveneens sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte heeft zelf ook meegedaan door in ieder geval één scooter vast te houden toen de andere twee jongens bezig waren om de scooter te starten. De rechtbank acht daarmee het medeplegen aan de diefstal van de scooter van aangeefster [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 en feit 3
Ten aanzien van het onder feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde, het medeplegen van de diefstal van de scooter van [slachtoffer 4] en de heling van een scooter (te weten: die van [slachtoffer 5] ), komt de rechtbank gelet op voorgaande bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring. Van deze feiten is aangifte gedaan en verdachte heeft deze feiten ter zitting bekend.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 05/186723-24 1 en 2 en onder 05/212454-24 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/186723-24:
1.
hij op
of omstreeks17 januari 2024 te Arnhem
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen
door
geweld en/ofbedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en sigaretten,
in elk gevalenig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1]
en/of een derdetoebehoorde
(n
)door
-
een op een pistool gelijkend voorwerpte pakken en
/ofte tonen,
-
een op een pistool gelijkend voorwerpop het hoofd van [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] te richten, terwijl die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naast elkaar zitten,
- de slede van het pistool naar achter te halen, terwijl
hij, verdachte en/ofzijn
mededader
s, het pistool op die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] gericht houdt en
/of- dreigend de woorden toe te voegen "Leeg je zakken" en
/of"Leeg je zakken, ik wil
je telefoon en je scooter sleutels";
2.
hij op
of omstreeks17 januari 2024 te Arnhem
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen
misdrijf om
met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen
door
geweld en/ofbedreiging met geweld
[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van telefoons en
/ofde
scooter(sleutels)
, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
en/of een derdetoebehoorde
(n
)immers heeft hij en
/ofzijn mededaders
-
een op een pistool gelijkend voorwerpgepakt en
/ofgetoond,
-
een op een pistool gelijkend voorwerpgericht op het hoofd van [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] te richten, terwijl die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naast elkaar zaten,
- de slede van het pistool naar achter gehaald, terwijl
hij, verdachte en/ofzijn
mededaders, het pistool op die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] gericht hielden en
/of- dreigend de woorden toegevoegd "Leeg je zakken" en
/of"Leeg je zakken, ik wil je
telefoon en je scooter sleutels",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 05/212454-24:
1. primair
hij in
of omstreeksde periode van 24 mei 2024 tot en met 27 mei 2024 te Arnhem ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,een scooter, in
elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk gevalaan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. primair
hij op
of omstreeks26 mei 2024 te Arnhem tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,een scooter,
in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer 4] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op
of omstreeks27 mei 2024 te Arnhem , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een
of meerderescooter
s,
althans een goed heeft verworven,voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij
en zijn mededader(s)ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dit goed wist
(en),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoedendat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
05/186723-24 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
feit 1:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
feit 2:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
05/212454-24 1 primair, 2 primair en 3:
feit 1, primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen
feit 2, primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen
feit 3:
opzetheling

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 60 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek van twee uren ter zake van de tijd in inverzekeringstelling doorgebracht. De officier van justitie ziet af van het vorderen van de oplegging van de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden, nu verdachte zich al aan deze voorwaarden dient te houden in het kader van een eerder opgelegd toezicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals de Raad heeft geadviseerd.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 september 2025 (het strafblad),
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 11 juli 2025.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waarbij het zwaartepunt voor de rechtbank ligt bij de straatroof en een poging daartoe op 17 januari 2024. Verdachte heeft die dag samen met zijn medeverdachte twee jonge slachtoffers in een park gedwongen tot afgifte van hun spullen. Dat deden zij door een op een pistool lijkend voorwerp op het hoofd van een van de slachtoffers te richten en het pistool ‘door te laden’. De buit is beperkt gebleven tot een pakje sigaretten vanwege het handelen van de slachtoffers. De beroving heeft een diepe indruk bij de slachtoffers achtergelaten en zij hebben nog lang last gehad van de gevolgen hiervan.
Verdachte is enkele maanden later, op 27 mei 2024, door de politie aangetroffen op een (al eerder) gestolen scooter. Op die dag heeft verdachte, samen met twee anderen, twee scooters gestolen. Diefstallen zijn hinderlijke feiten die bovendien voor veel overlast en schade zorgen. De scooters waren beschadigd en de slachtoffers kregen de scooters niet meer normaal startend of niet werkend terug. Door het wegnemen van de scooter heeft de verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van een ander en de schade die de eigenaren hebben geleden. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan. Ook de heling van een scooter, waar de verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt en waar hij op 27 mei 2024 op reed, is een verwerpelijk feit. De diefstal van goederen wordt bevorderd door het kennelijke gemak waarmee gestolen goederen worden geheeld.
De persoon van de verdachte
Blijkens het strafblad van verdachte is hij na het tenlastegelegde feit veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Op 13 februari 2025 is verdachte namelijk door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld voor openlijke geweldpleging en een straatroof tot een werkstraf van 180 uren, waarvan 90 uren voorwaardelijk. Gelet op deze veroordeling moet toepassing worden gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Over verdachte is een rapportage opgesteld door de Raad. Daaruit volgt dat het algemeen recidiverisico hoog is, gebaseerd op gegevens uit de politieregistratie. Sinds zijn zestienjarige leeftijd is verdachte, in korte tijd, meerdere keren in aanraking gekomen met politie en justitie.
Na een onrustige periode lijkt hij het afgelopen jaar de goede weg te zijn ingeslagen. Hij is gestopt met harddrugs, werkt vijf dagen in de week in een restaurant, heeft een psycho motorische therapie positief afgesloten en is zijn schulden aan het aflossen. Verdachte herkent probleemsituaties steeds beter en kan steeds beter goede en verstandige keuzes maken. Ook in softdrugsgebruik is verdachte geminderd en op zitting heeft hij aangegeven daar helemaal mee te willen stoppen. Daarnaast heeft verdachte op zitting expliciet zijn excuses aangeboden aan het slachtoffer [slachtoffer 2] en aan de ouders van [slachtoffer 1] . Verdachte lijkt al met al voornemens te zijn om zijn leven ten positieve te keren en probeert zich hier ten volle op te richten.
De Raad adviseert de rechtbank om aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen onder de algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder meewerken aan een behandeling en wonen in een zorginstelling. De voorwaarden zijn hetzelfde als die in februari 2025 aan hem zijn opgelegd. Hij houdt zich daar goed aan.
De op te leggen straf
De rechtbank komt, alles afwegend tot de volgende straf. Zij houdt daarbij rekening met de ernst van de feiten, de justitiële geschiedenis van de verdachte, de oriëntatiepunten die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen, de toelichting ter zitting van de zijde van de jeugdreclassering en het advies van de Raad.
Net als de Raad vindt ook de rechtbank het zorgelijk dat verdachte in beeld komt met ook deze ernstige feiten. De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt. Zeker nu verdachte ook na deze feiten voor soortgelijke, ernstige strafbare feiten is veroordeeld en tevens inmiddels nog één verdenking van een geweldsincident openstaat. Hoewel de rechtbank dit niet als recidive beschouwt, geeft het wel reden tot (grote) zorgen. De rechtbank houdt echter rekening met de jonge leeftijd van de verdachte op het moment van het plegen van het feit en het feit dat de gewenste en passende hulpverlening via de bijzondere voorwaarden, opgelegd bij de veroordeling in februari 2025, goed lijkt aan te slaan. Om die reden acht de rechtbank het niet wenselijk om de verdachte nu nog naar een jeugdgevangenis te sturen. Daarbij is tevens in overweging genomen dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven over de (poging tot) straatroof, de diefstallen en de heling. Wel ziet de rechtbank in de omstandigheid dat verdachte in korte tijd regelmatig en met ernstige feiten in contact is gekomen met justitie aanleiding om naast een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden op te leggen. De rechtbank zal daarbij bovendien de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd opleggen, zodat een eventuele vordering tot tenuitvoerlegging in het lopende toezicht (bijvoorbeeld naar aanleiding van de nieuwe verdenking) geen gevolgen zal hebben voor de begeleiding die verdachte zo hard nodig heeft.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

Parketnummer 05/186723-24:
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 en feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 61,74 aan materiële schade en
€ 3.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade volledig kan worden toegewezen en voor wat betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- aan smartengeld, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering toe te wijzen zoals door de officier van justitie gevorderd.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadepost is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank wijst daarom het gehele bedrag van € 61,71 toe.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht. Benadeelde heeft voldoende onderbouwd dat zij door de strafbare feiten geestelijk letsel heeft opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- vaststellen. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Verdachte is vanaf 18 september 2025 (datum indiening vordering) wettelijke rente over het bedrag aan materiële schadevergoeding verschuldigd.
Over het bedrag aan immateriële schadevergoeding is verdachte vanaf 17 januari 2024 (datum feiten) rente verschuldigd.
Voor zowel beide bedragen geldt verder:
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte(n) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken op grond van de groepsaansprakelijkheid zoals vervat artikel 6:166 BW. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Als het bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met feit 1 en feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.800,- aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade volledig kan worden toegewezen en voor wat betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- aan smartengeld, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen zoals door de officier van justitie gevorderd. Voor wat betreft de materiële schade heeft de raadsman verzocht deze af te wijzen, omdat het causaal verband van het incident en het minder aan uren werken niet duidelijk is. Dit is een onevenredige belasting voor het strafgeding.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadepost is voldoende onderbouwd en na verweer voldoende toegelicht. De rechtbank overweegt hierbij dat de benadeelde partij voldoende heeft gesteld dat zij door de straatroof gedurende langere tijd niet in de avonduren heeft durven werken, waardoor zij minder diensten kon draaien. Uit de overgelegde loonstroken kan vervolgens het uurtarief worden afgeleid, waardoor de berekening van het gevorderde bedrag redelijk voorkomt. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank wijst daarom het gehele bedrag van € 1.800,- toe.
Immateriële schade
Door het feit is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast gelet op de aard en ernst van de normschending. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,- vaststellen. Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Verdachte is vanaf 31 oktober 2024 (datum indiening vordering) wettelijke rente over het bedrag aan materiële schadevergoeding verschuldigd.
Over het bedrag aan immateriële schadevergoeding is verdachte vanaf 17 januari 2024 (datum feiten) rente verschuldigd.
Voor zowel beide bedragen geldt verder:
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte(n) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken op grond van de groepsaansprakelijkheid zoals vervat artikel 6:166 BW. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Als het bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul.
Parketnummer 05/212454-24, feit 2:
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.177,65 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 204,80 kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering toe te wijzen zoals door de officier van justitie gevorderd.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Haar scooter is immers na de diefstal gerepareerd. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Nu onduidelijk is hoeveel de schade precies is en welke onderdelen van de reparatie zijn toe te schrijven aan de diefstal en de benadeelde partij niet ter zitting is verschenen om deze onduidelijkheid weg te nemen, zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid en de schade schatten op € 350,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte(n) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken op grond van de groepsaansprakelijkheid zoals vervat artikel 6:166 BW. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Als het bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de dagvaarding van parketnummer 05/212454-24 bij feit 3 partieel nietig met betrekking tot het onderdeel ‘meerdere scooters’;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt dat deze jeugddetentie,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
 stelt daarbij een proeftijd vast van
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
 stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
 woont bij Zorgtrium, of een soortgelijke instelling/passende vervolginstelling;
 meewerkt aan behandeling wanneer jeugdreclassering dit nodig acht;
 zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
 een passende daginvulling heeft in de vorm van werk en/of school.
Aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Gelderland te Arnhem wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. Verdachte is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
 veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, te weten een
werkstraf van 60 (zestig) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
Parketnummer 05/186723-24 feit 1 en feit 2:
[slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 en feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 61,74,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2025 (materieel) en 17 januari 2024 (immaterieel) tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag te betalen € 61,74,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2025 (materieel) en 17 januari 2024 (immaterieel) tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
[slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 en feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.800,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2024 (materieel) en 17 januari 2024 (immaterieel) tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] een bedrag te betalen € 1.800,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2024 (materieel) en 17 januari 2024 (immaterieel) tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Parketnummer 05/212454-24, feit 2:
[slachtoffer 4]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 350,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 4] een bedrag te betalen € 350,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter en kinderrechter), mr. A.A.M. Bögemann en mr. E.M. van Poecke, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024026495, gesloten op 18 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024241487, gesloten op 17 juni 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 2 en 3 (aanvullend pv).
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , p. 6 en 7 (aanvullend pv).
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , p. 10-11. (aanvullend pv).
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 september 2025.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 62 en 63.