ECLI:NL:RBGEL:2025:9521

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
187486-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben en dealen van harddrugs in Arnhem

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben en dealen van harddrugs. De verdachte, geboren in 1988 en woonachtig in Arnhem, werd beschuldigd van meerdere feiten die plaatsvonden tussen maart en mei 2024. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, alsook het dealen van deze middelen. Tijdens de zitting op 22 september 2025 heeft de verdachte bekend dat hij op verschillende momenten harddrugs in zijn bezit had en dat hij deze ook heeft gedeald. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, waaronder verklaringen van getuigen en proces-verbaal van de politie. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uur. De verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft uiteindelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij inmiddels positieve veranderingen in zijn leven had doorgemaakt, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een lichtere straf op te leggen. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op twee telefoons en een geldbedrag van €195,00, dat als verkregen door de handel in harddrugs werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-187486-24
Datum uitspraak : 13 oktober 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. C.H.W. Janssen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
22 september 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2024 te Arnhem , althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5,96 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
ongeveer 1,51 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
zijnde cocaïne en/of amfetamine
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2024 te Arnhem , althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3,02 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
ongeveer 0,95 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne
zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 23 april 2024 te Arnhem , althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 0,49 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne
zijnde cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 13 februari 2024 tot en met 13 mei 2024 te Arnhem , althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 13 mei 2024 te Arnhem , althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 0,48 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 5 geen verweer gevoerd. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte slechts één maand heeft gedeald en niet drie maanden, zoals ten laste gelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Onder de feiten 1 t/m 3 en 5 is aan verdachte telkens het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs ten laste gelegd. Verdachte heeft deze feiten bekend. Gelet op de samenhang tussen deze feiten en de beoordeling van feit 4, het dealen van harddrugs gedurende een periode van drie maanden, zal de rechtbank eerst de bewijsmiddelen ten aanzien van deze feiten opsommen en daarna ingaan op het bewijs ten aanzien van feit 4.
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 60-62;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 71-78;
- de NFiDENT-rapporten, p. 79-84;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2025.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 91-93;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 101-107;
- de NFiDENT-rapporten, p. 108-112;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2025.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 128-129;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 139-142;
- de NFiDENT-rapporten, p. 143-144;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2025.
Feit 5
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 211-214;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 165-172;
- het NFiDENT-rapport, p. 178;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2025.
Feit 4
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij één keer drugs heeft gedeald voor zichzelf en hij ongeveer één maand voor een ander heeft gedeald, omdat het toen niet goed met hem ging en hij schulden had. Verdachte heeft ook verklaard dat de drugs die hij op 26 maart 2024 bij zich had deels waren bestemd om te dealen. [2]
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen van de onder 1 t/m 3 bewezen verklaarde feiten volgt dat verdachte op 26 maart 2024, 10 april 2024 en 23 april 2024 telkens meerdere gripzakjes met drugs en aanzienlijke contante geldbedragen bij zich had. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit erop dat de drugs bestemd waren voor handelsdoeleinden.
Daarnaast volgt uit het dossier dat op meerdere momenten in april en mei 2024 dealcontacten tussen verdachte en afnemers zijn waargenomen door verbalisanten die verdachte observeerden.
Op 23 april 2024 werd door verbalisanten waargenomen dat verdachte vanuit zijn woning naar een parkje liep waar hij een klein rood voorwerp overhandigde aan een man op een bankje, die vervolgens geld aan verdachte gaf. Na dit korte contact liep verdachte weg. De man op het bankje, [naam 1] , is door de verbalisanten aangesproken en hij haalde een rood gripzakje uit zijn kleding met daarin een witte stof. [3] [naam 1] verklaarde dat hij die ochtend had gebeld naar zijn dealer, omdat hij voor tien euro cocaïne wilde kopen. De dealer kwam het naar het bankje brengen. [naam 1] bestelde al ongeveer drie weken bij hem. [4]
Op 13 mei 2024 heeft de politie een drugsactie gehouden, gericht op verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Een verbalisant zag dat verdachte op een fiets richting de hem ambtshalve bekende harddrugsgebruiker [naam 2] reed. Verdachte en [naam 2] gingen samen de woning van [naam 2] in en kwamen na ongeveer 30 seconden weer naar buiten. Vervolgens kwam er een derde man aanlopen en er vond een overdracht plaats tussen verdachte en deze man. Daarna stapte verdachte weer op zijn fiets en ging hij even later voor de duur van twee minuten een woning in. Daarna fietste verdachte weer verder en maakte hij contact met [naam 3] , een bij de verbalisant ambtshalve bekende harddrugsgebruiker. De verbalisant nam wederom een overdracht waar, waarbij verdachte iets aan [naam 3] gaf en daar ook iets voor terugkreeg. Na het contact van ongeveer 30 seconden fietsten beide mannen weg. [naam 3] is staande gehouden en hij bleek drie gripzakjes met wit poeder bij zich te hebben. Hij verklaarde dit net gekocht te hebben van een maatje. [5]
Ook [naam 2] is gehoord door de politie. Nadat hem een foto van medeverdachte [medeverdachte] werd getoond, verklaarde hij sinds drie maanden één keer per week cocaïne van hem te kopen. [medeverdachte] dealde samen met [naam 4] . [6]
De telefoon van verdachte is bij zijn aanhouding op 23 april 2024 in beslag genomen en uitgelezen. Op de telefoon stond een Whatsapp-account met de gebruikersnaam ‘ [naam 4] ’. [7] Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte in zijn telefoon staat opgeslagen als [naam 4] . [8] De rechtbank stelt vast dat verdachte gebruik maakte van deze bijnaam.
Daarnaast zijn in de telefoon van verdachte druggerelateerde chatgesprekken gevonden. Onder andere werd op 23 april 2024 te 12:14 uur naar [naam 5] het volgende bericht gestuurd: "Ik belde je omdat ik bij [naam 6] voor de deur sta maar niemand is ook [naam 7] niet". Hier werd op gereageerd met: "Oke isgoed, je hebt die pool onder de brug 3 koffie 1 melk". Vervolgens werd naar [naam 5] gestuurd: "Ga ik doen, bij mijn onder de brug of kroneburg?" waarna [naam 5] onder de brug bevestigde. De termen ‘koffie’ en ‘melk’ zijn bij de politie ambtshalve bekende termen die gebruikt worden om harddrugs aan te duiden, namelijk koffie voor heroïne en melk voor cocaïne. [9]
Uit het voorgaande volgt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] drugs dealde en hij dit kennelijk al langere tijd deed. Dit vindt mede bevestiging in de verklaring van [naam 8] .
Zij verklaarde dat zij al zeker een jaar bij een dealer koopt die in haar telefoon is opgeslagen onder de naam ‘ [naam 9] ’, en dat dit dezelfde dealer is als degene die zich ‘ [naam 10] ’ noemt. Ook verklaarde ze dat verdachte niet de grote man is achter ‘ [naam 9] ’ of ‘ [naam 10] ’, maar hij enkel een loopjongen is van ‘ [naam 10] ’. Als zij drugs bestelt bij ‘ [naam 10] ’ komt verdachte het leveren. [10]
Op grond van al het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij slechts één maand heeft gedeald, ongeloofwaardig. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de gehele ten laste gelegde periode op meerdere momenten harddrugs heeft gedeald.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 t/m 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks26 maart 2024 te Arnhem ,
althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5,96 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne en
/of
ongeveer 1,51 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne
zijnde cocaïne en
/of amfetamineheroïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks10 april 2024 te Arnhem ,
althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3,02 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne en
/of
ongeveer 0,95 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne
zijnde cocaïne en
/ofheroïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op
of omstreeks23 april 2024 te Arnhem ,
althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 0,49 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne
zijnde cocaïne
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 13 februari 2024 tot en met 13 mei 2024 te Arnhem ,
althans in Nederland,
meermalen,
althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op
of omstreeks13 mei 2024 te Arnhem ,
althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 0,48 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkwamen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1, 2, 3 en 5, telkens:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met daarnaast een taakstraf van beperkte duur.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich op meerdere momenten schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs en het dealen daarvan. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verdachte onderdeel was van een groep die onder drugsgebruikers bekend was onder de naam ‘ [naam 10] ’ en hij het dealen zag als zijn werk. Op zijn fiets bewoog hij zich door Arnhem om gebruikers van harddrugs te voorzien. Met zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Dit is kwalijk, omdat het gebruik van drugs gezondheidsrisico’s met zich brengt en de handel daarin gepaard gaat met vele andere vormen van criminaliteit.
Hiervan ondervindt ook de samenleving de negatieve gevolgen. Het dealen van drugs geeft namelijk overlast en het veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de buurt. Het bezit en de verspreiding van deze middelen dient daarom te worden tegengegaan.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens een misdrijf.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt, waaruit volgt dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten veel harddrugs gebruikte en dat hij zich in een negatief sociaal (gebruikers)milieu begaf. Verdachte had last van depressieve klachten en op de begeleide woongroep waar hij verbleef, kreeg hij geen passende hulp en zorg. De leefsituatie van verdachte is inmiddels echter grotendeels in positieve zin veranderd. Hij beschikt over stabiele huisvesting en dagbesteding en heeft een stabiel inkomen. Daarbij heeft verdachte gebroken met zijn negatieve sociale netwerk, gebruikt hij geen harddrugs meer en is hij psychisch stabieler. Zijn psychosociaal functioneren vormt nog wel een risicofactor. Door zijn licht verstandelijke beperking kan hij impulsief handelen en zal hij blijvend gevoelig zijn voor negatieve beïnvloeding door derden.
Verdachte krijgt intensieve begeleiding van Vita Zorggroep waardoor de reclassering geen noodzaak ziet om interventies vanuit een justitieel kader in te zetten om te werken aan vermindering van de kans op recidive, die op dit moment als laag wordt ingeschat.
Hoewel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten – in beginsel op zijn plaats is, ziet de rechtbank in voornoemde omstandigheden aanleiding om in plaats daarvan een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hiertoe overweegt de rechtbank in het bijzonder dat de positieve ontwikkeling die verdachte heeft ingezet mogelijk zal worden doorkruist als hij de gevangenis in zou moeten. Dit acht de rechtbank onwenselijk.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf voor de duur van 120 uur passend. Aan dit voorwaardelijke strafdeel verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaren.
Deze gevangenisstraf is hoger dan geëist, omdat de rechtbank hiermee, meer dan de officier van justitie, de ernst van de feiten tot uitdrukking wil brengen.

8.De beoordeling van het beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide telefoons en het geldbedrag verbeurd worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de telefoons gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het geldbedrag heeft de raadsvrouw bepleit dat dit terug moet worden gegeven aan verdachte, nu dit zijn (opgespaarde) weekgeld betrof en niet in verband staat met de handel in drugs.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de twee telefoons, die aan verdachte toebehoren en met behulp waarvan feit 4 is begaan, verbeurd verklaren.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 195,00 overweegt de rechtbank dat verdachte dit geldbedrag op 10 april 2024 bij zich had, in de periode dat hij zich zoals bewezen verklaard bezighield met de handel in harddrugs. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat dit geld zijn (opgespaarde) weekgeld betrof, maar gaat ervan uit dat dit bedrag geheel of grotendeels door middel van de handel in harddrugs is verkregen. Daarom zal de rechtbank dit geldbedrag verbeurd verklaren.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van 120 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
 verklaart verbeurd:
  • het geldbedrag van € 195,00, goednummer G3191239;
  • een telefoon van het merk Nokia, goednummer G3212307;
  • een telefoon van het merk Samsung, goednummer G3200013.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. H.M. Stratenus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024219168, gesloten op 10 juli 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2025.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 128-129.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , p. 137.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 211-212.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 161-163.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 132.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] , p. 251.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 133, 135.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 181-182.