ECLI:NL:RBGEL:2025:9523

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
137413-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het binnenbrengen van hennep in Nederland met een bekennende verdachte en overwegingen omtrent de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnenbrengen van een grote hoeveelheid hennep in Nederland. De verdachte, geboren in 1988, heeft in de periode van 29 mei 2023 tot en met 2 juni 2023 samen met anderen hennep binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd tijdens de openbare terechtzitting op 22 augustus 2025. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden en een taakstraf van 180 uur. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een jaar frequent schuldig heeft gemaakt aan het binnenbrengen van hennep, wat ernstige gevolgen heeft voor de openbare orde en de volksgezondheid. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een hogere straf dan door de officier van justitie was gevorderd. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uur, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en bewaring heeft doorgebracht. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/137413-23
Datum uitspraak : 5 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] (NB),
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] (NB).
Raadsman: mr. I. Azarkan, advocaat in Roosendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2022 tot en met 5 juni 2023 te Zaltbommel en/of Roosendaal en/of Raamsdonkveer en/of Oosterhout, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 29 mei 2023 tot en met 2 juni 2023 te Zaltbommel en/of Roosendaal en/of Raamsdonkveer en/of Oosterhout, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering voor beide feiten en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1 en 2:
- de processen-verbaal van bevindingen, p. 9-13, p. 20-21, , p. 39-44 en p. 46-82 en p. 85-111;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 augustus 2025.
De inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - wordt slechts gebezigd tot bewijs van het feit waarop het betrekking heeft.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 2 juni 2022 tot en met 5 juni 2023 te Zaltbommel en
/ofRoosendaal en
/ofRaamsdonkveer en
/ofOosterhout,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 29 mei 2023 tot en met 2 juni 2023 te Zaltbommel en
/ofRoosendaal en
/ofRaamsdonkveer en
/ofOosterhout,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s)voorgenomen misdrijf om, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
Medeplegen van de poging tot het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van twee jaren en voorts tot het verrichten van 180 uren taakstraf met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de eis van de officier van justitie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in meer dan een jaar tijd frequent schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied brengen van Nederland van meerdere kilo’s hennep. De invoer van softdrugs houdt de illegale handel in softdrugs in stand en bovendien veroorzaakt het allerlei maatschappelijk ongewenste effecten, waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Verder is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft. Verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig feit en komt mede daarom uit op een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank houdt er daarbij ook rekening mee dat verdachte geen volledige openheid lijkt te geven over het aantal pakketjes dat hij uit Spanje heeft laten komen en de hoeveelheid geld die hij met de invoer heeft verdiend. Hoewel verdachte ter zitting het tenlastegelegde uiteindelijk bekend heeft, lijkt hij zijn eigen aandeel en het voordeel dat hij uit de verkoop heeft gehad te bagatelliseren. Dit maakt dat de rechtbank zich zorgen maakt over de toekomst van verdachte. Verdachte moet zich realiseren dat als hij wederom een soortgelijk feit pleegt, hem, naast een nieuw op te leggen straf, ook direct een forse gevangenisstraf staat te wachten. Naast deze voorwaardelijke gevangenisstraf, moet verdachte ook nu voelen dat wat hij heeft gedaan, een straf oplevert. Dat is immers het risico van zijn verkeerde keuzes. De rechtbank legt daarom aan verdachte ook een werkstraf op van lange duur.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de inhoud van het uittreksel van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke zaken met justitie in aanraking is geweest. Ook houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies van 21 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte zich meewerkend heeft opgesteld gedurende het toezicht, dat hij gemotiveerd heeft deelgenomen aan zijn behandeling en dat hij zich heeft ingezet om zijn leven weer op legale koers te krijgen.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Uitgangspunt is namelijk dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat tegen de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Omdat verdachte op 5 juni 2023 in verzekering is gesteld had binnen twee jaar daarna, dus uiterlijk op 5 juni 2025, vonnis moeten zijn gewezen. De datum van dit vonnis, 5 september 2025, betekent een overschrijding van de redelijke termijn van drie maanden. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. Dit is de reden waarom in dit geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd alhoewel de feiten hiervoor op zichzelf wel aanleiding geven.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en bewaring heeft doorgebracht.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 45 van het Wetboek van Strafrecht; en
- 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt dat
deze gevangenisstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenschuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstrafvan
200 (tweehonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en bewaring is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Breimer (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. Y. Rikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 september 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023245356, gesloten op 5 september 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.