ECLI:NL:RBGEL:2025:957

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/05/441072 / FA RK 24-3026
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezagsbeëindiging in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 februari 2025 een verzoek tot gezagsbeëindiging afgewezen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders over hun minderjarige kind te beëindigen, omdat het opgroeiperspectief van het kind niet bij de ouders ligt. De ouders hebben herhaaldelijk procedures aangespannen en zijn niet in staat geweest om de situatie te accepteren, wat heeft geleid tot een belastende omgeving voor het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind niet kunnen dragen en dat er een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind bestaat. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gezagsbeëindiging niet noodzakelijk en proportioneel is, gezien het feit dat het kind over anderhalf jaar meerderjarig wordt en de ouders meewerken aan gezagsbeslissingen. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om niet meer over de rechtszaken te praten met het kind, omdat dit stress en ongewenst gedrag bij het kind veroorzaakt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot gezagsbeëindiging afgewezen, maar heeft zij de ouders wel een dringend beroep gedaan om de situatie te verbeteren voor het welzijn van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/441072 / FA RK 24-3026
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland, locatie Arnhem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonend in [plaats] ,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. L.H.S. de Baar te Zoetermeer,
de gecertificeerde instelling
[naam instelling],
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 11 september 2024;
  • het verweerschrift van de ouders, met zelfstandige verzoeken, met bijlagen van 25 november 2024;
  • het F9-bericht van mr. De Baar met productie 2, ontvangen op 14 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de ouders, mr. De Baar;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De ouders zijn niet verschenen voor de mondelinge behandeling.
1.4.
De rechtbank heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door voorafgaand aan de zitting met de kinderrechter te spreken. Tijdens de zitting heeft de rechtbank samengevat wat zij heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.5.
Deze zaak is op zitting gelijktijdig behandeld met de zaak over de zelfstandige verzoeken van de ouders over vervanging van de jeugdbeschermer, dan wel vervanging van de GI (zaaknummer: C/05/445863 / JE RK 25-6).

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verbleef sinds 21 juli 2021 in een gezinshuis. Recent is zij overgeplaatst naar een woongroep in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.3.
Over de ouders en [de minderjarige] zijn – voor zover relevant – de volgende beschikkingen gegeven:
  • bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 21 juli 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis verleend voor de duur van een jaar;
  • bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 30 juni 2022 zijn beide maatregelen met een jaar verlengd;
  • bij beschikkingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 december 2022,
  • bij beschikkingen van de kinderrechter van deze rechtbank van 10 juli 2023 en
  • bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2024 is de conclusie van het deskundigenonderzoek beoordeeld en is de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank van 30 juni 2022 bekrachtigd;
  • bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 juli 2024 zijn beide maatregelen met een jaar verlengd tot 21 juli 2025.
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 30 augustus 2024 bereid verklaard om de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad vindt dat nodig omdat inmiddels meermaals is bepaald dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij haar ouders ligt. Het lukt de ouders echter niet om dit te accepteren. De ouders vinden dat [de minderjarige] weer thuis moet komen wonen en blijven tijdens de omgangsmomenten met [de minderjarige] praten over de (verlengings)procedures en over hun eigen mening hierover. [de minderjarige] wordt daardoor continu belast met de pijn van de ouders. [de minderjarige] ervaart daardoor onvoldoende rust en duidelijkheid over haar perspectief. Dit geeft haar stress en dat uit zich vervolgens in gedragsproblematiek. Mede vanwege dit gedrag kon [de minderjarige] niet in het gezinshuis blijven wonen en is zij inmiddels overgeplaatst naar een groep in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Als het gezag van de ouders wordt beëindigd, dan is het opgroeiperspectief van [de minderjarige] duidelijk en vinden er ook geen verlengingszittingen meer plaats waarover de ouders tegen [de minderjarige] zullen praten en waarvan [de minderjarige] onrust en stress ondervindt. De Raad geeft verder aan dat de gezagsbeëindiging helpend kan zijn om [de minderjarige] een zetje te geven richting het ontwikkelen van zelfstandigheid. De kans is groot dat [de minderjarige] op haar 18e weer terug naar haar ouders gaat, terwijl dit niet in haar belang is. Er zal de komende tijd daarom moeten worden ingezet op het vergroten van haar weerbaarheid, ook ten opzichte van haar ouders.

4.Het standpunt van de GI

De GI vindt de gezagsbeëindiging ook noodzakelijk. Het gaat naar omstandigheden goed met [de minderjarige] , maar ze vindt het minder leuk op de crisisplek waar zij nu is geplaatst. [de minderjarige] heeft deze week ook weer in haar arm gekrast, mede vanwege de spanning voor deze zitting. Haar ouders belasten haar met hun bezwaren en spanningen tot minuten voorafgaand aan de zitting. Zo heeft de vader [de minderjarige] vlak voor de zitting geappt dat de ouders zelf niet naar de zitting komen, maar benoemt hij aan [de minderjarige] wel dat “jullie dus je best moeten doen”. Het perspectief van [de minderjarige] is al geruime tijd geleden bepaald, maar de ouders blijven de strijd aangaan en belasten [de minderjarige] daar continu mee. Die continue strijd die de ouders voeren over de rug van [de minderjarige] belemmert haar om een fijne band te hebben met haar ouders. [de minderjarige] heeft vanwege die belasting door haar ouders een tijd lang geen contact gewild met haar ouders. Ook heeft die houding van de ouders ertoe geleid dat [de minderjarige] dusdanig veel stress heeft ervaren dat het gezinshuis niet meer voor haar kon zorgen, terwijl zij daar wel een bepaalde hechting heeft ervaren. Nu is [de minderjarige] weer begonnen met krassen. De ouders kunnen niet aanhoren dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij hen ligt.

5.Het verweer

De ouders zijn het niet eens met de perspectiefbepaling van [de minderjarige] . Zij vinden nog altijd dat zij met hulpverlening weer thuis kan komen wonen. Ondanks het verschil van mening hierover met de GI werken de ouders altijd mee aan gezagsbeslissingen over [de minderjarige] . De ouders vinden het daarom niet nodig en een te vergaande maatregel om hun gezag te beëindigen. De advocaat van de ouders betwist ook de noodzaak van de maatregel, omdat [de minderjarige] over anderhalf jaar meerderjarig wordt.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtbank wijst het verzoek tot gezagsbeëindiging af. Hierna wordt uitgelegd waarom de rechtbank die beslissing neemt.
Toetsingskader gezagsbeëindiging
6.2.
Een gezagsbeëindiging is de meest vergaande maatregel van kinderbescherming. Uit artikel 1:266 lid 1 BW, gelezen in samenhang met artikel 8 EVRM, volgt kort gezegd dat de rechtbank het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
  • de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd
  • de ouder niet binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kan dragen;
  • de gezagsbeëindiging in het belang van het kind noodzakelijk is;
  • de gezagsbeëindiging in het concrete geval in redelijke verhouding staat tot het na te streven doel (proportionaliteit);
  • het doel van de gezagsbeëindiging niet met een minder ingrijpend alternatief kan worden bereikt.
De ontwikkelingsbedreiging en de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding
6.3.
De rechtbank is met de Raad en de GI van oordeel dat [de minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Die ontwikkelingsbedreiging bestaat in dit stadium nog in overwegende mate uit de belastende houding van de ouders richting [de minderjarige] . Zij zijn in hun strijd met de GI over het perspectief van [de minderjarige] het belang van [de minderjarige] uit het oog verloren en zij voeren die strijd mede door op [de minderjarige] in te praten en haar te bewegen om zich op verschillende momenten op een bepaalde manier uit te laten over haar wensen met betrekking tot een woonplaats. De Raad en de GI hebben voldoende toegelicht dat [de minderjarige] hier veel last van heeft en daardoor ongewenst gedrag gaat vertonen. [de minderjarige] heeft zelf ook aangegeven in het gesprek met de kinderrechter dat zij last heeft van de druk die haar ouders uitoefenen, hoewel zij hier naar eigen zeggen inmiddels beter om weet te gaan. Zo gaf zij aan dat zij met name haar vader erop aanspreekt als hij weer met haar over de zittingen praat. Volgens [de minderjarige] laat haar vader zich daarop nu beter corrigeren. Ook verbreekt [de minderjarige] tijdelijk het contact met haar ouders even rondom een zitting, als de gemoederen bij haar ouders daarover wat te hoog oplopen en zij het alleen over de zitting hebben. Daarna pakt zij dat contact met haar ouders echter weer op en zij vindt dat contact doorgaans verder ook fijn. Het is de rechtbank daarnaast duidelijk dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen en dat [de minderjarige] daarom niet meer thuis zal kunnen gaan wonen. Die conclusie is inmiddels meerdere keren getrokken en bevestigd in het deskundigenonderzoek door het NIFP waar de ouders zelf om verzocht hadden. In zoverre is het opgroeiperspectief dan ook duidelijk.
De noodzakelijkheid en proportionaliteit van de maatregel
6.4.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde gezagsbeëindiging in dit geval niet noodzakelijk en proportioneel is. Het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden dat de maatregel het door de Raad en de GI gewenste effect zal hebben of doel zal bereiken. [de minderjarige] wordt over anderhalf jaar meerderjarig. Er zal dan ook waarschijnlijk nog maar één keer een zitting gaan plaatsvinden over een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] waarvan zij last en stress kan ondervinden. De ouders zijn de afgelopen jaren zeer vasthoudend geweest in het voeren van verweer tegen het opgroeiperspectief van [de minderjarige] ; zij kunnen en willen zich niet neerleggen bij de perspectiefbepaling van [de minderjarige] en blijven zich daar tegen verweren en die in twijfel trekken, zoals ook de Raad en de GI aangeven. De rechtbank sluit dan ook niet uit dat als het gezag van de ouders wordt beëindigd, de ouders in hoger beroep zullen gaan. Dan vindt er weliswaar geen verlengingszitting meer plaats, maar wordt er mogelijk wel een hoger beroepsprocedure gevoerd waar [de minderjarige] weer last van zal hebben. Ook vraagt de rechtbank zich af of de ouders, als hun gezag is beëindigd, inderdaad wel in staat zullen zijn om hun verweer tegen de perspectiefbepaling van [de minderjarige] te staken en hun rol als opvoeders op afstand te accepteren. Gelet op hun houding in de afgelopen jaren, sluit de rechtbank niet uit dat de ouders hun (andersluidende) visie en ongenoegens over de hulpverlenende instanties ook zonder ouderlijk gezag zullen blijven uiten, ook tegenover [de minderjarige] . In zoverre lost een gezagsbeëindiging het loyaliteitsconflict van [de minderjarige] dan niet op. De rechtbank vraagt zich ook af of de ouders [de minderjarige] bij een gezagsbeëindiging misschien niet juist nog meer zullen belasten en proberen in te zetten om zaken bij de hulpverlening te bereiken omdat zij door de gezagsbeëindiging zelf geen directe invloed meer hebben. Of de gezagsbeëindiging dus inderdaad tot gevolg zal hebben dat er meer rust komt voor [de minderjarige] en het tijdens de omgang met haar ouders over andere zaken kan gaan, zoals de Raad en de GI hopen, vraagt de rechtbank zich in gemoede af. Een gezagsbeëindiging zal verder niets veranderen aan het feit dat de ouders, ook los van de zittingen en het opgroeiperspectief van [de minderjarige] , niet goed kunnen luisteren naar de behoeftes van [de minderjarige] tijdens de omgang en haar emotioneel onvoldoende kunnen ondersteunen, zoals de Raad heeft gerapporteerd, terwijl dat ook een rol speelt in de omgang tussen [de minderjarige] en haar ouders en de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . Bovendien werken de ouders voor het overige steeds mee aan gezagsbeslissingen, zoals de Raad en de GI aangeven. Gelet hierop ziet de rechtbank onvoldoende dat de maatregel noodzakelijk is en is de rechtbank van oordeel dat de maatregel niet in redelijke verhouding staat tot het doel dat daarmee beoogd wordt te bereiken.
Dringende oproep aan de ouders
6.5.
Ondanks het feit dat de rechtbank het verzoek zal afwijzen, doet zij hierbij wel een dringend beroep op de ouders. De rechtbank heeft gelezen en gehoord dat de ouders de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet kunnen en willen accepteren en dat zij haar daar voortdurend mee belasten. Ook voor de zitting over de gezagsbeëindiging heeft de vader weer een appje aan [de minderjarige] gestuurd dat zij ‘haar best’ moet doen. De rechtbank wil de ouders hierbij duidelijk maken dat deze gesprekken en berichtjes over zittingen niet goed zijn voor [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft last (stress) van die gesprekken en berichtjes van de ouders. Het zorgt ervoor dat zij ongewenst gedrag laat zien en het maakt dat [de minderjarige] zich soms genoodzaakt voelt om even geen contact te hebben met de ouders. En dat terwijl goed contact tussen de ouders en [de minderjarige] juist zo belangrijk is voor [de minderjarige] (en voor de ouders). De rechtbank vraagt de ouders hierbij dan ook dringend om met [de minderjarige] niet meer te praten over wat zij vinden van de beslissingen van de hulpverlenende instanties, over de zittingen en om niet meer aan [de minderjarige] te zeggen (of appen) wat zij moet zeggen of doen bij de rechter. De ouders kunnen hun mening of klachten hierover uiten bij de hulpverlenende instanties en bij de rechter als er een zitting is. Omdat de ouders het beste willen voor [de minderjarige] , verwacht de rechtbank van de ouders dat zij hiernaar luisteren en dat zij hun uiterste best doen om hiermee te stoppen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.F. van den Tooren, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025, in aanwezigheid van mr. G. Vlemmings als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.