ECLI:NL:RBGEL:2025:9587

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
11834176
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen persoonlijke aansprakelijkheid van de (middellijk) bestuurder van de vennootschap

In deze zaak vorderde [eiser] een bedrag van € 907,50 van [gedaagde c.s.], bestaande uit twee gedaagden, op grond van onrechtmatige daad. [eiser] stelde dat [gedaagde c.s.] als middellijk bestuurders van Holland Climate Group B.V. (HCG) persoonlijk aansprakelijk waren voor de onbetaalde factuur, omdat zij wisten of redelijkerwijs moesten begrijpen dat HCG haar verplichtingen niet kon nakomen. De procedure begon met een dagvaarding op 29 juli 2025, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter oordeelde dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders een hoge drempel geldt. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] niet voldoende feiten had aangedragen om te bewijzen dat [gedaagde c.s.] op het moment van het aangaan van de overeenkomst wist dat HCG niet aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde c.s.] op nihil werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 7 november 2025.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11834176 \ CV EXPL 25-2260
uitspraak van
vonnis van 7 november 2025
in de zaak van
[eiser]
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. S. Ates ([eiser])
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2]
wonende te [woonplaats],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde c.s.]
procederend in persoon

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 juli 2025 met producties,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is bestuurder van Lufesi Beheer B.V., welke vennootschap op haar beurt bestuurder was van Holland Climate Group B.V. (hierna: HCG). [gedaagde 2] is bestuurder van TK Management, welke vennootschap op haar beurt eveneens bestuurder was van HCG.
2.2.
Op 31 oktober 2024 is tussen [eiser] en HCG een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan [eiser] in opdracht van HCG algemene voorwaarden heeft opgesteld.
2.3.
Op 8 november 2024 heeft [eiser] voor de door haar verrichte werkzaamheden aan HCG een factuur gezonden ten bedrage van € 907,50.
2.4.
Op 20 december 2024 is HCG middels een turbo-liquidatie opgehouden te bestaan, waarna de vennootschap op 22 januari 2025 is uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis [gedaagde c.s.] hoofdelijk, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 907,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten van € 136,13, met eveneens hoofdelijke veroordeling van [gedaagde c.s.] in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde c.s.] onrechtmatig heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van middellijk bestuurder van HCG, als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden doordat haar factuur onbetaald is gebleven. De schade is veroorzaakt doordat [gedaagde c.s.] een overeenkomst met [eiser] is aangegaan terwijl hij wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat HCG haar verplichtingen niet zou kunnen voldoen. Daarnaast stelt [eiser] dat sprake zou zijn van selectieve betaling door [gedaagde c.s.].
3.3.
[gedaagde c.s.] voert verweer. [gedaagde c.s.] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor persoonlijke
aansprakelijkheid van de (middellijk) bestuurder van een vennootschap een hoge drempel geldt. Uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit haar tekortschieten in de nakoming van een verbintenis. Onder bijzondere omstandigheden is echter, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap op grond van artikel 6:162 BW. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
4.2.
Van een ernstig verwijt dat de bestuurder persoonlijk treft, kan sprake zijn indien
(i) de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden (ECLI:NL:HR:2014:2627, Beklamel), behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden en indien (ii) de bestuurder willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt met schade voor zijn wederpartij als voorzienbaar gevolg.
4.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde c.s.] bij het aangaan van de overeenkomst met opdracht met [eiser] wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat HCG niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen. Ter onderbouwing voert [eiser] aan dat het, gelet op het korte tijdsbestek tussen het aangaan van de overeenkomst op 31 oktober 2024, de levering van de algemene voorwaarden op 6 november 2024 en de factuur op 8 november 2024, onmogelijk is om te veronderstellen dat [gedaagde c.s.] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst nog niet wist dat HCG niet aan haar betalingsverplichting zou kunnen voldoen. [gedaagde c.s.] heeft zulks betwist en voert aan dat hem medio november 2024 bekend werd dat HCG – kort gezegd – niet langer in staat was haar bedrijfsactiviteiten op een verantwoorde wijze voort te zetten, waarna werd besloten tot een turbo-liquidatie.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat uit het enkele feit dat sprake is van een kort tijdsverloop tussen het aangaan van de overeenkomst en uitvoering daarvan, niet maakt dat [gedaagde c.s.] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst wist of behoorde te begrijpen dat HCG niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen. Nu [eiser] verder geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat deze wetenschap bij [gedaagde c.s.] bestond, komt deze wetenschap in rechte niet vast te staan. Ook heeft [eiser] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat sprake is van selectieve betaling door [gedaagde c.s.]. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] daarom af.
4.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten en de nakosten betalen. Deze kosten van [gedaagde c.s.] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde c.s.] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2025.
44356 \ 560