ECLI:NL:RBGEL:2025:9701

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
455204
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over contact tussen vader en kinderen in het kader van geschillenregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 2 september 2025 een beschikking gegeven in een geschil over het contact tussen een vader en zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Erkens, verzocht om een regeling voor omgang met zijn kinderen, die momenteel onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Metin, en de GI hebben ook hun standpunten naar voren gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel geen contact willen met hun vader, wat door hen is onderbouwd met zorgen over hun veiligheid. De kinderrechter heeft de verzoeken van de vader afgewezen, maar toegestaan dat hij eens per maand een kaartje naar [minderjarige 2] mag sturen. De GI is verantwoordelijk voor het contactherstel en moet de belangen van de kinderen vooropstellen. De rechtbank heeft ook bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eens per twee weken onder begeleiding contact met elkaar hebben. De beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/05/455204 / JE RK 25-814
Datum uitspraak: 2 september 2025
Beschikking van de meervoudige kamer op basis van de geschillenregeling
in de zaak van
[naam vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Erkens uit Den Haag,
over
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M. Metin uit Arnhem,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 29 juli 2025;
  • de brief van de GI van 15 augustus 2025, overgelegd tijdens de zitting van
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2025 voor de meervoudige kamer van deze rechtbank. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter.
1.4.
De zaak is tegelijkertijd behandeld met het verzoek van de GI over de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] (zaaknummer 453357).

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] woont bij haar moeder. [minderjarige 2] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 juni 2025 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 2 juni 2026.
2.4.
Bij beschikking van 2 juni 2025 heeft de rechtbank het ouderschapsplan van de ouders gewijzigd en als zorgregeling vastgesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] contact hebben met beide ouders, waarbij de aard (begeleid/onbegeleid), de frequentie en de duur van de contacten worden bepaald door de GI.
2.5.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 juli 2025 een machtiging verleend [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 7 september 2025. Het verzoek van de GI om deze machtiging voor de duur van de ondertoezichtstelling te verlenen, is voor het overige aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De vader heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hij verzoekt:
  • te bepalen dat de GI binnen een week na uitspraak omgang moet regelen tussen [minderjarige 2] en vader, tussen [minderjarige 1] en vader en tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
  • te bepalen dat vader en [minderjarige 2] en vader en [minderjarige 1] recht hebben op een keer per week bellen en een keer per week fysiek omgang, gedurende zes uur, onbegeleid;
  • te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elke week omgang en contact hebben;
  • te bepalen dat de GI vader informatie dient te verschaffen over de verblijfplaats van [minderjarige 2] alsmede dat de GI vader wekelijks medische informatie verstrekt over [minderjarige 2] alsmede informatie over de ontwikkeling, het welzijn van en gebeurtenissen met [minderjarige 2] .
De vader verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De vader stelt dat de GI te makkelijk de conclusie trekt dat er op dit moment geen contact kan zijn tussen de vader en de kinderen. De vader benadrukt dat de rechtbank op 2 juni 2025 nog heeft beslist dat er contact moet zijn tussen de ouders en beide kinderen. Het had dus op de weg van de GI gelegen om een wijzigingsverzoek bij de rechtbank in te dienen. Nu is niet duidelijk op welke ontzeggingsgronden (voor omgang) de GI zich beroept. Het verzoek van de GI is in die zin niet gemotiveerd. Verder stelt de vader dat als hij en [minderjarige 2] elkaar tegenkomen, er sprake is van een goede band. Er zijn geen
ernstige bezwaren voor onderling contact.
3.3.
Met betrekking tot de verblijfplaats van [minderjarige 2] stelt de vader dat het juist helpend is als deze duidelijk wordt voor iedereen. Het is bovendien niet helder waarom [minderjarige 2] bang is dat de vader haar komt ophalen. Dit zal hij niet doen. Als de vader de kans krijgt dit aan te tonen, zal [minderjarige 2] merken dat zij zich geen zorgen hoeft te maken. Verder ziet de vader praktische bezwaren in het geval er wel contact is tussen hem en [minderjarige 2] . Dit zou namelijk ertoe leiden dat [minderjarige 2] steeds instructies krijgt wat zij wel en niet mag vertellen aan de vader.
3.4.
Wat het contact tussen de kinderen onderling betreft, stelt de vader dat hij het liefste ziet dat zij zo veel mogelijk contact met elkaar hebben. De vader refereert zich op dit punt aan het oordeel van de kinderrechter.

4.De standpunten van de moeder en de GI

Standpunt van de moeder
4.1.
De moeder stelt dat er op en den duur weer contact moet komen tussen de vader en de kinderen. Zij wil [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet uit het leven van de vader weren. Op dit moment ligt de prioriteit van de kinderen echter ergens anders. De moeder refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter.
Standpunt van de GI
4.2.
De GI vindt de volgende regeling passend voor [minderjarige 1] :
  • [minderjarige 1] woont bij de moeder;
  • [minderjarige 1] heeft eens per twee weken één dagdeel omgang met [minderjarige 2] waar begeleiding bij aanwezig is. Dit kan uitgebreid worden naar eens per twee weken logeren met elkaar (bijvoorbeeld op de groep waar [minderjarige 2] verblijft);
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen vrijuit met elkaar communiceren via hun telefoon;
  • [minderjarige 1] heeft geen contact met de vader.
De GI baseert dit op de wens van [minderjarige 1] om [minderjarige 2] wekelijks te zien, bijvoorbeeld een hele dag. Daarnaast heeft [minderjarige 1] aangegeven graag te willen bellen met [minderjarige 2] . [minderjarige 1] wil bij de moeder blijven wonen en wil geen contact met haar vader. Zij heeft de vader geblokkeerd sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] . [minderjarige 1] is naar eigen zeggen bang voor de vader en wil nu rust.
4.3.
De GI vindt de volgende regeling passend voor [minderjarige 2] :
 [minderjarige 2] belt eens per twee weken met haar moeder en haar oma;
 [minderjarige 2] heeft eens per twee weken één dagdeel omgang met [minderjarige 1] waar begeleiding bij aanwezig is. Dit kan uitgebreid worden naar eens per twee weken logeren met elkaar (bijvoorbeeld op de groep waar [minderjarige 2] verblijft);
 [minderjarige 2] krijgt eens per maand een kaartje van de vader waarin hij geen uitspraken doet over demonische dimensies of andere belastende verhalen.
De GI baseert dit op de wens van [minderjarige 2] om het liefst zo vaak mogelijk [minderjarige 1] te kunnen zien en haar te kunnen bellen. Ook heeft [minderjarige 2] aangegeven dat zij af en toe wil bellen met haar moeder en oma (apart van elkaar). Het contact met de moeder wil [minderjarige 2] rustig opbouwen. [minderjarige 2] wil het liefst geen contact met de vader, maar staat er voor open om eens per maand een kaartje van hem te krijgen. [minderjarige 2] heeft verteld bang te zijn voor de vader en dat hij haar ophaalt. Ook vraagt [minderjarige 2] of er dan eerst gekeken kan worden of er niets over demonische dimensies in staat of andere verhalen die zij als niet fijn ervaart. [minderjarige 2] ervaart naar eigen zeggen nog veel druk van de vader als gevolg van de rechtszaken. Zij wil rust. [minderjarige 2] heeft meerdere keren tegenover de GI aangegeven geen contact te willen met vader.
4.4.
De GI stelt dat voor beide kinderen geldt dat als zij het anders willen, zij dit met de GI kunnen bespreken. Er zal dan gekeken worden naar de mogelijkheden om het contact uit te breiden.
4.5.
Met betrekking tot de geheime locatie van [minderjarige 2] heeft [minderjarige 2] zelf aangegeven dat zij ervoor open staat als haar locatie met de moeder en [minderjarige 1] wordt gedeeld, maar niet met de vader. [minderjarige 2] is namelijk bang dat de vader haar ophaalt. Zij droomt hier ook over. De GI ziet een verhoging in spanning bij [minderjarige 2] wanneer dit onderwerp besproken wordt met haar.
De Gl zal blijven wegen of er nog sprake moet zijn van een geheime plaatsing en neemt hierin voornamelijk de mening én het belang van [minderjarige 2] mee.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling kunnen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt, in dit geval op verzoek van de vader, een zodanige beslissing als hem in het belang van [minderjarige 2] wenselijk voorkomt. Voordat de kinderrechter een beslissing neemt, onderzoekt hij of overeenstemming tussen partijen mogelijk is. [1]
5.2.
Voor zover de vader zijn verzoeken baseert op artikel 1:265g lid 2 van het Burgerlijk Wetboek overweegt de kinderrechter dat dit artikel is bedoeld om een eerder
op verzoek van de GIvastgestelde zorgregeling te wijzigen. In dit geval is er geen sprake van een zorgregeling die op verzoek van de GI is vastgesteld. De rechtbank heeft namelijk op 2 juni 2025 een zorgregeling vastgesteld in het kader van een gezag- en omgangsprocedure tussen de ouders. De kinderrechter zal de verzoeken van de vader daarom beoordelen op grond van de zogenoemde geschillenregeling.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is en acht de volgende beslissing in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenselijk.
Contact tussen de vader en de kinderen
5.4.
De vraag die voorligt is of er op dit moment contact moet zijn tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft op 2 juni 2025 een zorgregeling vastgesteld, waarbij expliciet is overwogen dat de GI regie moest gaan voeren over het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 1] en tussen de moeder en [minderjarige 2] . De rechtbank heeft ook overwogen dat het dus aan de GI is om te bepalen wanneer, hoe lang en hoe vaak de ouders en de kinderen elkaar zien. Ook is overwogen dat hierbij aangesloten moet worden bij de behoefte en de draagkracht van de kinderen. Het standpunt van de vader dat er
dussprake moet zijn van een minimale regeling volgt de kinderrechter niet. De GI heeft de ruimte om te wachten met contactherstel als de kinderen daar nog niet aan toe zijn. Bovendien heeft de rechtbank toen een beslissing genomen in een situatie waarbij [minderjarige 2] nog bij de vader woonde. Deze situatie is inmiddels achterhaald. Wel heeft de GI in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling de wettelijke taak [2] om de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouder(s) en het kind te bevorderen. Ook heeft de rechtbank (of de kinderrechter) de verplichting om zich actief op te stellen het contact tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. [3] Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt ook dat het genot van een kind en een ouder van elkaars gezelschap essentieel is in het kader van ‘family life’. Wel is het zo dat het belang van het kind zwaarder kan wegen dan het belang van de ouder. Een beslissing die inhoudt dat er geen contact is tussen een ouder en zijn kind, levert dus niet per definitie een schending op van het EVRM. Ook leidt een dergelijk besluit van de GI niet direct tot schending van haar wettelijke taak.
5.5.
De verzoeken van de vader kunnen dus alleen worden afgewezen, als de kinderrechter goed motiveert waarom het belang van in dit geval [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zwaarder weegt dan het belang van de vader. De kinderrechter is van oordeel dat dit zo is. Beide kinderen hebben (meerdere keren) aangegeven dat zij op dit moment geen contact willen met hun vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ook uitgelegd waarom. Zo heeft [minderjarige 2] meerdere keren aangegeven dat zij zich onveilig voelt bij de vader. [minderjarige 2] heeft ook verklaard dat zij zichzelf van het leven zal beroven als zij terug moet naar huis. Daarnaast heeft [minderjarige 2] tegen haar voormalige basisschool en middelbare school verteld dat ze wordt gecontroleerd, geïsoleerd en uitgescholden door haar vader. Ze stelt dat haar telefoon wordt afgeluisterd, dat er opnames worden gemaakt in huis en dat ze niet vrijuit met anderen kan praten. Hoewel uit de overgelegde stukken en op basis van de getuigenverhoren niet is komen vast te staan dat dit daadwerkelijk zo is, zijn de uitspraken van [minderjarige 2] zeer zorgelijk te noemen. Daarbij komt dat [minderjarige 1] , de zus van [minderjarige 2] , ook duidelijk heeft verklaard dat er weldegelijk structureel verbaal geweld heeft plaatsgevonden vanuit de vader. Ook heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij bang is voor de vader. De kinderrechter is van oordeel dat de uitspraken van de kinderen, zeker gelet op hun leeftijd, zwaar meegewogen moeten worden. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben nu rust nodig. Daarnaast vindt de kinderrechter het belangrijk dat de kinderen zich kunnen focussen op de hulpverlening die hen geboden wordt. Om die reden zal de kinderrechter de verzoeken van de vader afwijzen, waar het gaat om het contact tussen hem en de kinderen. Wel zal de kinderrechter bepalen dat de vader [minderjarige 2] eens per maand een kaartje mag sturen. De kinderrechter gaat er hierbij vanuit dat de vader dit naar de GI stuurt en dat de GI het kaartje doorstuurt naar de instelling waar [minderjarige 2] verblijft.
5.6.
Het voorgaande betekent uiteraard niet dat er ook in de toekomst geen contact tussen de vader en de kinderen kan zijn. Het blijft aan de GI om regie te voeren wat betreft de mogelijkheden voor contactherstel, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.
Informatievoorziening vanuit de GI
5.7.
Het verzoek van de vader om te bepalen dat de GI wekelijks een update naar hem stuurt over [minderjarige 2] , wijst de kinderrechter toe, met dien verstande dat de GI de verblijfplaats van [minderjarige 2] niet kenbaar hoeft te maken. Zowel door de GI als de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader om wekelijks medische informatie te krijgen over [minderjarige 2] . Wel voert de GI verweer om de verblijfplaats van [minderjarige 2] aan de vader te verstrekken.
5.8.
In beginsel heeft de vader het recht om te weten waar zijn dochter verblijft, maar in dit geval ziet de kinderrechter voldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De kinderrechter verwijst naar de zorgelijke uitspraken die [minderjarige 2] heeft gedaan en haar gevoelens van onveiligheid bij de vader, zelfs wanneer over het onderwerp (van haar verblijfplaats) gesproken wordt. De kinderrechter zal ook hier het belang van [minderjarige 2] voorop zetten door mee te gaan in haar wens om haar verblijfplaats – in ieder geval voorlopig – geheim te houden voor de vader. Concreet betekent dit dat het aan de GI is om te beoordelen of en zo ja, wanneer de verblijfplaats van [minderjarige 2] met de vader kan worden gedeeld. De kinderrechter neemt ook in overweging dat het geheim houden van de verblijfplaats tot praktische problemen kan leiden, zeker wanneer er sprake is van contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] . Op dit moment is hier echter geen sprake van.
Contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
5.9.
Tijdens de zitting is gebleken dat beide ouders zich kunnen vinden in het voorstel van de GI dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eens per twee weken één dagdeel omgang met elkaar hebben, onder begeleiding, en dat dit uitgebreid kan worden naar eens per twee weken logeren met elkaar (bijvoorbeeld op de groep waar [minderjarige 2] verblijft). Ook kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vrijuit met elkaar communiceren via hun telefoon. De kinderrechter zal zo beslissen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.10.
De kinderrechter zal de beslissingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door de vader is verzocht. Tegen beslissingen op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek staat namelijk geen hoger beroep open.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de vader – via de GI – [minderjarige 2] eens per maand een kaartje stuurt
(waarin hij geen uitspraken doet over demonische dimensies of andere belastende verhalen);
6.2.
bepaalt dat de GI de vader wekelijks medische informatie verstrekt over [minderjarige 2]
alsmede informatie over de ontwikkeling, het welzijn van en gebeurtenissen met [minderjarige 2] ;
6.3.
bepaalt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eens per twee weken één dagdeel omgang met elkaar
hebben, onder begeleiding. Dit kan worden uitgebreid naar eens per twee weken logeren met elkaar (bijvoorbeeld op de groep waar [minderjarige 2] verblijft). Ook kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vrijuit met elkaar communiceren via hun telefoon;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.G. van Arem, mr. A.A.M. Bögemann en mr. M. van der Linde, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025, in aanwezigheid van S.C. Dijksterhuis als griffier.

Voetnoten

1.Artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:262 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).