ECLI:NL:RBGEL:2025:9705

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
24/8950 en 24/8952
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten op grond van de Wet open overheid (Woo) en de afweging van privacybelangen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 12 november 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van een beroep tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Eiseres, een B.V. uit een onbekende plaats, heeft bezwaar gemaakt tegen de openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op haar, op grond van de Wet open overheid (Woo). De voorzieningenrechter oordeelt dat de minister terecht heeft besloten om de documenten openbaar te maken. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter concludeert dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep verschoonbaar is, omdat eiseres niet tijdig in de gelegenheid is gesteld om beroep in te stellen. De voorzieningenrechter behandelt de beroepsgronden van eiseres, die onder andere betrekking hebben op de privacy en de beveiliging van haar gegevens. Eiseres stelt dat openbaarmaking van haar gegevens een inbreuk op haar privacy vormt en dat er een risico is voor de veiligheid van haar en haar gezin. De voorzieningenrechter volgt eiseres hierin niet en stelt dat de openbaarmaking van bedrijfsnamen in het publieke belang is. De beroepsgronden van eiseres worden afgewezen, en de voorzieningenrechter beslist dat het beroep ongegrond is en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/8950 en 24/8952
uitspraak van de voorzieningenrechter van op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres

en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur [1]
(gemachtigde: mr. C. Vooijs)
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: Stichting Eyes on Animals uit Amsterdam
(gemachtigde: mr. M. van Duijn).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de minister om op grond van de Wet open overheid (Woo) stukken openbaar te maken die betrekking hebben op eiseres.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister heeft mogen besluiten om de stukken openbaar te maken op grond van de Woo. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dan ook ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Bij besluit van 20 maart 2024 heeft de minister besloten om bepaalde Woo-stukken die betrekking hebben op eiseres openbaar te maken. Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Op 1 oktober 2024 heeft de minister een beslissing op bezwaar genomen. In het besluit van 1 oktober 2024 (het bestreden besluit) is de minister bij zijn beslissing gebleven om de stukken die betrekking hebben op eiseres openbaar te maken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. De rechtbank Oost-Brabant heeft het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep ter behandeling doorgezonden aan de rechtbank Gelderland.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 oktober 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres heeft [persoon A] deelgenomen aan de zitting. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.
2.3.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
3. De voorzieningenrechter moet ambtshalve (dat betekent op eigen initiatief) beoordelen of een beroep tijdig is ingediend. Als een beroep niet tijdig is ingediend (en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is), dan komt de voorzieningenrechter niet aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep toe. Zij zal het beroep dan niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3.1.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3.2.
Op 1 oktober 2024 heeft de minister het bestreden besluit genomen en dat besluit is op diezelfde dag bekend gemaakt door verzending van het besluit per post en per mail aan eiseres. Bij mail van 27 november 2024 heeft eiseres beroep ingesteld (bij de rechtbank Oost-Brabant) tegen het bestreden besluit. Dat is buiten de termijn van zes weken en daarmee te laat.
3.3.
Bij brief van 16 december 2024 heeft de voorzieningenrechter eiseres verzocht om toe te lichten waarom zij haar beroep na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend. Op 20 december 2024 heeft eiseres gereageerd op deze brief. De voorzieningenrechter is, mede naar aanleiding van de reactie van eiseres, van oordeel dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.4.
Eiseres heeft een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant hangende het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2024. Op 1 oktober 2024 heeft de minister een beslissing op bezwaar genomen. Als een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar is beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, wordt eiseres door de rechtbank in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. [3] Er is in de wet dus uitdrukkelijk een verplichting opgenomen voor de rechtbank om eiseres in de gelegenheid te stellen om beroep in te stellen. Een redelijke uitleg van deze verplichting brengt met zich mee dat eiseres ook zo snel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld om beroep in te stellen, logischerwijs in ieder geval vóórdat de beroepstermijn is verstreken.
3.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank Oost-Brabant eiseres pas op 21 november 2024 per brief in de gelegenheid heeft gesteld om beroep in te stellen. Deze brief is dus uitgegaan toen de beroepstermijn al was verstreken. Eiseres heeft, nadat zij de brief heeft ontvangen, alsnog binnen een redelijke termijn beroep ingesteld. Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De voorzieningenrechter zal hieronder daarom het beroep inhoudelijk beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Opmerkingen vooraf
4. Eiseres heeft verzocht om anoniem te procederen om te voorkomen dat haar persoons- en bedrijfsgegevens bekend worden bij de derde-partij. In de 8:29-beslissing van de rechtbank van 10 april 2025 is bepaald dat eiseres anoniem mag procederen. Zij is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om haar verzoek- en beroepschrift geanonimiseerd in te dienen. Op 27 mei 2025 heeft de rechtbank eiseres een mail gestuurd omdat de rechtbank (nog) geen reactie had ontvangen op de 8:29-beslissing. De rechtbank heeft eiseres in die mail nogmaals in de gelegenheid gesteld om de geanonimiseerde stukken aan te leveren. Op 30 juni 2025 heeft eiseres geanonimiseerde stukken ingediend, maar zij heeft haar verzoek- en beroepschrift niet geanonimiseerd ingediend. De rechtbank heeft daarom de originele, niet-geanonimiseerde, versies van het verzoek- en beroepschrift doorgestuurd aan de derde-partij. Dat betekent concreet dat de naam en adresgegevens van eiseres ondertussen bekend zijn bij de derde-partij. Het is daarom niet langer zinvol om eiseres anoniem te laten procederen en op zitting zijn dan ook geen verdere maatregelen genomen om te zorgen dat eiseres tijdens de zitting anoniem bleef.
4.1.
Verder is nog het volgende van belang. In de 8:29-beslissing heeft de rechtbank eiseres erop gewezen dat zij de Woo-stukken niet moet toezenden aan de rechtbank, omdat de rechtbank verplicht is om deze stukken door te sturen naar alle partijen en eiseres juist wil voorkomen dat deze stukken bekend worden bij de derde-partij. Desondanks heeft eiseres, zoals hierboven al benoemd, op 30 juni 2025 bepaalde stukken toch geanonimiseerd toegezonden aan de rechtbank. Het gaat om Woo-stukken, dus stukken waarvan eiseres juist wil voorkomen dat deze (ongelakt) bekend worden bij de derde-partij. Hoewel eiseres deze stukken zelf heeft gelakt, zijn deze op een dusdanig slechte manier gelakt dat de naam- en adresgegevens van eiseres alsnog leesbaar zijn. In de 8:29-beslissing staat uitdrukkelijk vermeld dat de rechtbank zelf geen stukken die eiseres indient zal anonimiseren en dat als in de stukken de naam van eiseres alsnog voorkomt, deze stukken ongewijzigd worden doorgestuurd aan de andere partijen, waaronder de derde-partij.
4.2.
De rechtbank heeft de door eiseres ingebrachte stukken dan ook ongewijzigd doorgestuurd aan de derde-partij. Dat betekent concreet dat de derde-partij reeds bekend is met een deel van de Woo-stukken.
Het systeem van (de weigeringsgronden) in de Woo
5. Het uitgangspunt van de Woo is dat iedereen recht heeft op toegang tot publieke informatie en dat alle overheidsinformatie in beginsel openbaar is behoudens bij de wet gestelde beperkingen. Artikel 5.1 van de Woo bespreekt in het eerste lid de absolute en in het tweede lid de relatieve uitzonderingsgronden. Deze uitzonderingsgronden kunnen aan openbaarmaking in de weg staan. Bij de absolute uitzonderingsgrond blijft informatieverstrekking altijd achterwege. Bij de relatieve uitzonderingsgrond maakt het bestuursorgaan een afweging tussen het algemene belang van openbaarheid en de belangen genoemd in artikel 5.1, tweede lid, van de Woo. De uitzonderingsgronden moeten restrictief worden uitgelegd.
Had de minister van openbaarmaking moeten afzien wegens het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiseres?
6. Eiseres voert aan dat dat zij geen bezwaren heeft tegen de openbaarmaking van de aangetroffen documenten an sich, maar wel tegen de manier waarop ze worden aangeboden. Zij kan zich er niet mee verenigen dat de naam en het adres van het bedrijf volledig zichtbaar zijn, omdat het een bedrijf aan huis is. Volgens eiseres vormt dit een ernstige inbreuk op de privacy. Het openbaar maken van alle gegevens kan een enorme impact hebben op het persoonlijke leefomstandigheden van de bedrijfsvoerder en zijn familie.
6.1.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, één van de relatieve weigeringsgronden, blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De voorzieningenrechter begrijpt de grond van eiseres zo dat zij meent dat de minister niet tot openbaarmaking van de naam- en adresgegevens van het bedrijf had mogen overgaan gelet op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eiseres.
6.2.
De voorzieningenrechter volgt eiseres hierin niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, heeft namelijk geoordeeld dat bedrijfsnamen openbaar gemaakt moeten worden in de gevraagde informatie, omdat het publieke belang niet in voldoende mate wordt gediend als deze gegevens worden geanonimiseerd. [4] Dit geldt ook voor bedrijfsnamen waarin een familienaam voorkomt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 12 juli 2023 uitdrukkelijk overwogen dat openbaarmaking van bedrijfsnamen niet afhankelijk mag zijn van de omstandigheid of een bedrijf ervoor kiest zijn eigen familienaam daarvoor te gebruiken. [5] Een andere benaderingswijze voor bedrijven met een familienaam zou ook voor een ongerechtvaardigd onderscheid zorgen in vergelijking met bedrijven die een andere keuze hebben gemaakt. Die laatstgenoemde bedrijven kunnen ter voorkoming van openbaarmaking van hun bedrijfsnaam immers per definitie geen beroep doen op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister van openbaarmaking moeten afzien wegens het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage?
7. Eiseres geeft aan dat het openbaar maken van haar gegevens grote schade kan opleveren voor het leven van het gezin wonend op het bedrijfsterrein en verdere familieleden. Zij stelt dat bedreigingen aan haar adres in allerlei vormen meerdere keren zijn voorgekomen.
7.1.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo, ook één van de relatieve weigeringsgronden, blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage. De voorzieningenrechter begrijpt deze grond van eiseres zo dat zij meent dat de minister van openbaarmaking van de bedrijfsgegevens had moeten afzien in het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage.
7.2.
Het beroep van eiseres op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo slaagt niet. Het is vaste rechtspraak dat de vrees voor onevenredige gevolgen door openbaarmaking op zichzelf onvoldoende is om openbaarmaking te weigeren. Er moet sprake zijn van een concreet en actueel risico dat eiseres wordt geconfronteerd met vergaande en buitensporige acties van dierenrechtenactivisten. Het ligt op de weg van eiseres om daar verifieerbare en concrete aanknopingspunten voor naar voren te brengen. Eiseres heeft slechts in algemene zin gesteld dat zij reeds met bedreigingen te maken heeft gehad, maar zij heeft niet met verifieerbare en concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat sprake is van een concrete en actuele dreiging richting haar bedrijf.
De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister van openbaarmaking moeten afzien omdat bepaalde Woo-stukken nog onderwerp zijn van een juridische procedure?
8. Eiseres voert aan dat de minister van openbaarmaking had moeten afzien, omdat bepaalde Woo-stukken nog onderwerp zijn van een juridische procedure.
8.1.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 februari 2023 geoordeeld dat het openbaar maken van informatie over de wijze waarop een toezichthouder toezicht houdt op bedrijven het publieke belang dient van een goede en democratische bestuursvoering. [6] Openbaarmaking van deze informatie draagt bij aan het maatschappelijk debat en vergroot de transparantie van het toezicht door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Dat documenten nog onderwerp van geschil zijn in een juridische procedure, neemt niet weg dat deze documenten inzicht bieden in de wijze waarop de NVWA haar toezichthoudende taak uitoefent.
8.2.
De minister heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om de Woo-stukken om deze reden niet openbaar te maken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter op het beroep heeft beslist, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.
9.1.
Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Beide ministers worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dit volgt uit artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.
4.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:488, r.o. 7 en ECLI:NL:RVS:489, r.o. 8.
5.Zie ABRvS 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2679, r.o. 6.1.
6.ABRvS 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:489.