ECLI:NL:RBGEL:2025:9747

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
C/05/451205 / HA ZA 25-188, C/05/451209 HA ZA 25-189 en C/05/455677 / HA ZA 25-336
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incidenten van de Rechtbank Gelderland inzake geschillen tussen Universiteiten en gedaagden over schadevergoeding en inzage van stukken

In deze zaak, die is behandeld door de Rechtbank Gelderland, zijn drie rechtszaken gevoegd wegens verknochtheid. De eisende partijen, Universiteiten Utrecht Holding B.V. en UMC Utrecht Holding B.V. (hierna: UUH en UMCUH), vorderen schadevergoeding van verschillende gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2], en Uniper B.V., als gevolg van onbehoorlijk bestuur en onrechtmatig handelen van twee voormalig bestuurders. De rechtbank heeft op 5 november 2025 een vonnis gewezen in de incidenten, waarbij de verzoeken van de gedaagden om inzage in stukken en oproeping in vrijwaring zijn behandeld. De rechtbank heeft besloten om een mondelinge behandeling te bevelen in de incidenten, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun stellingen nader te onderbouwen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de zaak nog aan andere rechters kan worden toegedeeld en dat de uiteindelijke toedeling vlak voor de zitting plaatsvindt. De mondelinge behandeling is bedoeld om inlichtingen over de incidenten te vragen en te onderzoeken of partijen het eens kunnen worden. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor het opvragen van nieuwe verhinderdata, aangezien de aanvankelijk gereserveerde datum niet meer mogelijk bleek. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummers: C/05/451205 / HA ZA 25-188, C/05/451209 / HA ZA 25-189 en C/05/455677 / HA ZA 25-336
Vonnis in incidenten van 5 november 2025
in de zaak 451205 / HA ZA 25-188 van

1.UNIVERSITEIT UTRECHT HOLDING B.V.,

2.
UMC UTRECHT HOLDING B.V.,
beide gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
eisende partijen,
hierna te noemen: UUH en UMCUH,
advocaten: mr. M.W.E. Evers, mr. R.E.E. van Dekken en mr. J.F. Hackeng
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M. Kalkwiek,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] [1] ,
advocaat: mr. M.H.J. van Maanen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats] ,
verstek verleend,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats] ,
verstek verleend,
5.
HERESWINT INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Haalderen en kantoorhoudende te Vianen,
verstek verleend,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [plaats] ,
verstek verleend,
7.
[gedaagde 7],
wonende te [plaats] ,
verstek verleend,
8.
UNIPER B.V.,
gevestigd te Culemborg en kantoorhoudende te Rijswijk,
advocaat: mr. M.H.J. van Maanen,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , Hereswint, [gedaagde 6] , [gedaagde 7] en Uniper,
en in de gevoegde zaak 451209 / HA ZA 25-189 van

1.UNIVERSITEIT UTRECHT HOLDING B.V.,

gevestigd te Utrecht,
2.
UMC UTRECHT HOLDING B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: UUH en UMCUH,
advocaat: mr. M.W.E. Evers, mr. R.E.E. van Dekken en mr. J.F. Hackeng
tegen

1.[gedaagde 2] ,

wonende te [plaats] [2] ,
2.
UNIPER B.V.,
gevestigd te Culemborg en kantoorhoudende te Rijswijk,
advocaat: mr. M.H.J. van Maanen,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 2] en Uniper, gezamenlijk [gedaagden]
en in de gevoegde zaak 455677 / HA ZA 25-336 van

1.UNIVERSITEIT UTRECHT HOLDING B.V.,

2.
UMC UTRECHT HOLDING B.V.,
beide gevestigd te Utrecht,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: UUH en UMCUH,
advocaat: mr. M.W.E. Evers, mr. R.E.E. van Dekken en mr. J.F. Hackeng
tegen

1.[gedaagde 2] ,

wonende te [plaats] [3] ,
advocaat: mr. M.H.J. van Maanen,
2.
[gedaagde 8],
wonende te [plaats] ,
verstek verleend
3.
[gedaagde 9],
gevestigd te Heemskerk en kantoorhoudende te [plaats] ,
verstek verleend,
gedaagde partijen,
hierna gedaagde partij 1 te noemen: [gedaagde 2] en gedaagde partijen 2 en 3 gezamenlijk [gedaagden 8 & 9]

1.De procedure

in de zaak met zaaknummer 451205 / HA ZA 25-188 (kwestie Nodens)
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 21 februari 2025 met producties 1 tot en met 177
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ex art. 210 Rv en tot afgifte van bescheiden ex art. 195 Rv van [gedaagde 1] met producties 1 tot en met 18
- de incidentele conclusie inhoudende verzoek tot inzage ex artikel 195 Rv en verlof tot oproeping in vrijwaring ex artikel 210 Rv van [gedaagde 2] en Uniper met producties 1 tot en met 7
- de (vervangende) conclusie van antwoord in het incident inzake [gedaagde 1] met producties 178 en 179
- de (vervangende) conclusie van antwoord in het incident inzake [gedaagde 2] en Uniper met producties 178 en 179
- het rolbericht van 19 augustus 2025 van [gedaagde 2] en Uniper met opgave verhinderdata
- het rolbericht van 21 augustus 2025 van [gedaagde 1] met het verzoek om een mondelinge behandeling in het incident te bepalen, voorzien van opgave verhinderdata
- het rolbericht van 21 augustus 2025 van UUH en UMCUH met opgave verhinderdata
- het rolbericht van 27 augustus 2025 van [gedaagde 1] met bezwaar tegen het rolbericht van 21 augustus 2025 van UUH en UMCUH voor zover daarin de zaak wordt toegelicht
- de rolhandeling van de rechtbank waarbij de zaak voor vonnis in incident is gezet, eerst voor 10 september 2025 en daarna voor 24 september 2025
- een brief van 19 september 2025 van [gedaagde 1] met het verzoek de zaken niet gevoegd te behandelen en het verzoek om een regieoverleg
- een e-mail van 19 september 2025 van [gedaagde 2] en Uniper met bedenkingen tegen voeging van de zaken
- de rolbeslissing van de rechtbank van 22 september 2025 waarbij de zaak wordt verwezen naar de rol van 8 oktober 2025 voor uitlaten aan de zijde van UUH en UMCUH over de brieven van 19 september 2025 over voeging
- de akte uitlaten conform rolbeslissing van 22 september 2025 van UUH en UMCUH.
in de zaak met zaaknummer 451209 / HA ZA 25-189 (kwestie GenDx)
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 21 februari 2025 met producties 1 tot en met 147
- de incidentele conclusie inhoudende verzoek tot inzage ex artikel 195 Rv en verlof tot oproeping in vrijwaring ex artikel 210 Rv van [gedaagde 2] en Uniper met producties 1 tot en met 7
- de (vervangende) conclusie van antwoord in het incident inzake [gedaagde 2] en Uniper met producties 148 en 149
- het rolbericht van 19 augustus 2025 van [gedaagde 2] en Uniper met opgave verhinderdata
- het rolbericht van 21 augustus 2025 van UUH en UMCUH met opgave verhinderdata
- de rolhandeling van de rechtbank waarbij de zaak voor vonnis in incident is gezet, eerst voor 10 september 2025 en daarna voor 24 september 2025
- de rolbeslissing van de rechtbank van 22 september 2025 waarbij de zaak pro forma is verwezen naar de rol van 8 oktober 2025 vanwege mogelijke voeging met de zaak met zaaknummer 451205 / HA ZA 25-188.
in de zaak met zaaknummer 455677 / HA ZA 25-336 (kwestie Gadeta en TigaTx)
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de exploten tot oproeping na verwijzing van 8 augustus 2025
- de incidentele conclusie inhoudende verzoek tot inzage ex artikel 195 Rv en verlof tot oproeping in vrijwaring ex artikel 210 Rv van [gedaagde 2] met producties 1 tot en met 9
- de conclusie van antwoord in het incident inzake [gedaagde 2] met producties 151 en 152.
in alle drie de zaken
1.4.
In de zaken 25-188 en 25-189 is na de akte uitlaten, conform de rolbeslissing van 22 september 2025, bepaald dat vonnis in de incidenten wordt gewezen. In de zaak 25-336 is na de conclusie van antwoord in het incident, bepaald dat vonnis in het incident wordt gewezen.

2.De beoordeling in de incidenten in alle drie de zaken

De omvang van het geschil
2.1.
Tussen UUH en UMCUH, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] speelt al langer een conflict. Er zijn verschillende procedures gevoerd en thans zijn ook nog procedures aanhangig, onder andere bij het hof Arnhem-Leeuwarden. In onderhavige procedures vorderen UUH en UMCUH (onder andere en kort gezegd) vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van kennelijk onbehoorlijk bestuur en onrechtmatig handelen van twee voormalig bestuurders, te weten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Daarnaast vorderen zij schadevergoeding van partijen die bij de handelwijzen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betrokken zijn, zoals Uniper als de persoonlijke holding van [gedaagde 2] , (de aandeelhouders van) Hereswint en [gedaagden 8 & 9]
2.2.
[gedaagde 1] vordert in het incident in de zaak 25-188 dat de rechtbank UUH en UMCUH op de voet van artikel 195 Rv, versterkt met een dwangsom, zal bevelen om binnen een door de rechtbank te bepalen termijn afschrift te verstrekken van, dan wel inzage te verlenen in een aantal gegevens (benoemd onder a tot en met i) omdat UUH en UMCUH hiertoe niet bereid zijn gebleken. Daarnaast vraagt [gedaagde 1] verlof om zijn (voormalig) werkgever, de publiekrechtelijke rechtspersoon de Universiteit Utrecht (hierna: UU) in vrijwaring te mogen oproepen. Ook verzoekt [gedaagde 1] om in geval van afwijzing van (één van) zijn vorderingen in incident te bepalen dat van die beslissing tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld, een en ander met veroordeling van UUH en UMCUH in de kosten van het incident.
2.3.
[gedaagde 2] en Uniper in de zaken 25-188 en 25-189 en [gedaagde 2] in de zaak 25-336 hebben vergelijkbare vorderingen in incident ingesteld. Zo vorderen zij in het incident eveneens dat de rechtbank UUH en UMCUH op de voet van artikel 195 Rv, versterkt met een dwangsom, zal bevelen om binnen een door de rechtbank te bepalen termijn afschrift te verstrekken van, dan wel inzage te verlenen in een aantal gegevens (in de zaak 25-188 benoemd onder 1 tot en met 29, in de zaak 25-189 benoemd onder 1 tot en met 13 en in de zaak 25-336 benoemd onder 1 tot en met 8) omdat UUH en UMCUH hiertoe niet bereid zijn gebleken. Daarnaast vraagt [gedaagde 2] in alle drie de zaken verlof om zijn (voormalig) werkgever, de publiekrechtelijke rechtspersoon de Universiteit Utrecht (hierna: UU) in vrijwaring te mogen oproepen. Ook [gedaagde 2] en Uniper verzoeken om in geval van afwijzing van (één van) hun vorderingen in incident te bepalen dat van die beslissing tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld, een en ander met veroordeling van UUH en UMCUH in de kosten van het incident.
Gevoegde behandeling
2.4.
Bij voormelde rolberichten in de zaak 25-188 heeft mr. Kalkwiek namens [gedaagde 1] , onder opgave van verhinderdata, verzocht om een mondelinge behandeling in het incident. Ook [gedaagde 2] en Uniper en hun advocaat mr. Van Maanen hebben in de zaken
25-188 en 25-189 verhinderdata opgegeven. UUH en UMCUH hebben de rolberichten opgevat als een verzoek van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en Uniper om een mondelinge behandeling in de incidenten en hebben hiertegen geen expliciet bezwaar gemaakt. Ook UUH en UMCUH hebben in de zaken 25-88 en 25-189 verhinderdata opgegeven voor het bepalen van een mondelinge behandeling in de incidenten. Bij deze stand van zaken bestond voor de rechtbank voldoende aanleiding voor het bevelen van een mondelinge behandeling in uitsluitend de incidenten, op de voet van artikel 208 lid 1 en artikel 87 lid 8 Rv. [4] Voor het bepalen van een datum voor een dergelijke mondelinge behandeling is vervolgens contact opgenomen met partijen.
2.5.
Daarop heeft [gedaagde 1] echter verzocht om zijn zaak met nummer 25-188 (kwestie Nodens) niet gevoegd te behandelen met de zaak 25-189 (kwestie GenDx). Daartoe voert [gedaagde 1] aan dat hij geen partij is in laatstgenoemde zaak. Ditzelfde betoogt [gedaagde 1] ten aanzien van de naar deze rechtbank verwezen (derde) procedure met nummer 25-336 (kwestie Gadeta en TigaTx). [gedaagde 1] wijst erop dat hij niet beschikt over de procesdossiers in voornoemde zaken. [gedaagde 1] meent dat zijn zaak moet worden beoordeeld zonder dat de behandelend rechters feitelijke stellingen omtrent hem vernemen in de andere twee zaken welke feitelijke stellingen [gedaagde 1] niet kent en waartegen hij zich niet kan verweren. [gedaagde 1] wil voorkomen dat allerhande stellingen uit de andere procedures worden betrokken bij zijn procedure omdat hij hierdoor in zijn belangen wordt geschaad. Ook de omvang van de processtukken roept volgens [gedaagde 1] de vraag op of een gevoegde behandeling door één zittingscombinatie wel in de rede ligt.
2.6.
[gedaagde 2] en Uniper hebben begrip voor het standpunt van [gedaagde 1] en hebben ook hun bedenkingen bij gevoegde behandeling van de zaken gelet op de omvang van de processtukken. [gedaagde 2] en Uniper tekenen daarbij echter aan dat de rechtbank Oost-Brabant in het verwijzingsvonnis van de kwestie Gadeta en TigaTx eenvoudig heeft aangenomen dat die zaak gevoegd zou worden met de zaken van UUH en UMCUH tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en Uniper.
2.7.
UUH en UMCUH verzoeken om voormelde drie zaken te voegen (op de rol) op grond van verknochtheid. De drie door haar aanhangig gemaakte procedures zijn onderdeel van een grotere zaak over onregelmatigheden bij deelnemingen van UUH en UMCUH en van een patroon dat zich jarenlang heeft afgespeeld onder leiding van hun oud-bestuurder [gedaagde 2] . De zaken hangen samen en consistentie in de uitspraken achten UUH en UMCUH wenselijk. Een goede rechtsbedeling vraagt volgens UUH en UMCUH om gelijktijdige behandeling en beslissing. Het gaat om identieke geschilpunten, het feitencomplex komt sterk overeen, het gaat om dezelfde rechtsvragen en de inhoud van de processtukken komt overeen. Ook de rechtbank Oost-Brabant heeft met haar verwijzingsvonnis van 2 juli 2025 de procedure in de kwestie Gadeta en TigaTx vanwege verknochtheid naar deze rechtbank verwezen om gevoegd te worden behandeld met de bij deze rechtbank reeds aanhangige twee andere procedures. Volgens UUH en UMCUH moet juist voorkomen worden dat drie verschillende zittingscombinaties met elkaar moeten afstemmen en pleit juist de omvang voor voeging van de zaken.
2.8.
De rechtbank overweegt als volgt. De zaak 25-336 (kwestie Gadeta en TigaTx) is door de rechtbank Oost-Brabant bij vonnis van 2 juli 2025 wegens verknochtheid aan onderhavige twee zaken verwezen. Verwijzing vanwege verknochtheid leidt van rechtswege tot voeging. Daarmee is de zaak 25-336 van rechtswege gevoegd met de zaken 25-188 en 25-189, zo heeft de rechtbank Oost-Brabant vastgesteld. Aan de beslissing tot verwijzing en voeging is deze rechtbank gebonden, ongeacht de door [gedaagde 2] en Uniper opgeworpen vraag of hieraan een uitvoerige overweging is gewijd.
2.9.
De rechtbank stelt vast dat de processtukken in alle drie de procedures in juridisch opzicht vergelijkbaar zijn. Ook de incidenten tot inzage van stukken en oproeping in vrijwaring zijn van gelijke strekking. Deze juridische samenhang en het belang van doelmatige procesvoering zijn voor de rechtbank aanleiding om ook de zaken 25-188 en
25-189 op de rol te voegen. Dit betekent niet dat de processtukken en de daarin ingenomen standpunten over en weer in beide zaken worden meegenomen. Dit blijft gescheiden. Partijen mogen erop vertrouwen dat de rechtbank in iedere procedure enkel de in die procedure ingenomen standpunten bij de beoordeling zal betrekken. Deze beoordeling is bij te wijzen vonnis(sen) controleerbaar. De omvang van de processtukken maakt dit niet anders. Tegen die achtergrond heeft [gedaagde 1] onvoldoende onderbouwd dat hij door voeging in zijn belangen zou worden geschaad, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
Mondelinge behandeling
2.10.
Gelet op de verzoeken van partijen bestaat voor de rechtbank voldoende aanleiding voor het bevelen van een mondelinge behandeling in uitsluitend de incidenten. De mondelinge behandeling dient ertoe inlichtingen over het incident te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en te onderzoeken of partijen het in het incident en eventueel ook ten gronde op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Mede gelet op de uitvoerige conclusies in incident hebben zij hiervoor ten hoogste 10 minuten de tijd en mogen daarbij gebruik maken van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen niet worden toegestaan.
2.11.
Tijdens de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel in de incidenten en waar mogelijk in overleg met partijen, worden beslist hoe de procedure verder zal gaan. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank tijdens of na de mondelinge behandeling direct mondeling uitspraak in de incidenten kan doen.
2.12.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
2.13.
De datum die de rechtbank aanvankelijk voor deze mondelinge behandeling na raadpleging van partijen had gereserveerd blijkt inmiddels niet meer mogelijk. De rechtbank zal deze zaak daarom naar de rol verwijzen voor het opvragen van nieuwe verhinderdata.
2.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden zowel in de incidenten, als in de hoofdzaken.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een mondelinge behandeling in de incidenten en verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen, het nader onderbouwen van hun stellingen en het bepalen van de voortgang van de procedure dan wel het beproeven van een minnelijke regeling, door mr. I.W.M. Olthof, mr. K.H.A. Heenk en mr. M.J.C. van Leeuwen in het paleis van justitie te Arnhem, Walburgstraat 2-4, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.2.
bepaalt dat de namen van de rechters nog niet definitief zijn en dat de zaak nog aan andere rechters kan worden toegedeeld omdat de uiteindelijke toedeling vlak voor de zitting plaatsvindt,
3.3.
bepaalt dat als andere rechters de zaak op zitting zullen behandelen partijen uiterlijk twee werkdagen voor de zitting daarvan bericht krijgen,
3.4.
bepaalt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat Uniper, UUH en UMCUH dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 november 2025voor een schriftelijke opgave van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
apriltot en met
juni, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
3.6.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
3.7.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
3.8.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling
210 minutenzal worden uitgetrokken,
3.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2025.
871

Voetnoten

1.Volgens de dagvaarding van 21 februari 2025.
2.Volgens de dagvaarding van 21 februari 2025.
3.Volgens de dagvaarding van 2 mei 2025.
4.Vgl. Hoge Raad 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0598, rov. 4.3.