ECLI:NL:RBGRO:2000:AA6592

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
46877 KG ZA 00-253
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W. Duitemeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over alimentatie en levensonderhoud tussen echtgenoten

In deze zaak heeft eiseres gedaagde in kort geding gedagvaard met de vordering om gedaagde te veroordelen tot hervatting van de betalingen van het weekgeld van f 200,-- en het voldoen van onbetaald gebleven weekgelden en vakantiegeld. De eiseres en gedaagde zijn gehuwd en gedaagde heeft tot 5 juni 2000 wekelijks een bedrag van f 200,-- aan eiseres betaald. Eiseres heeft gedaagde gesommeerd om haar het nodige te verschaffen, maar gedaagde heeft hierop niet positief gereageerd. De president heeft vastgesteld dat de spoedeisendheid van de zaak gegeven is en dat echtgenoten elkaar verplicht zijn tot het verschaffen van levensonderhoud op basis van artikel 1:81 BW.

De president oordeelt dat gedaagde de betalingen van f 200,-- per week aan eiseres moet hervatten, ingaande 9 juli 2000. De vordering om de onbetaald gebleven weekgelden te voldoen, wordt afgewezen omdat niet voldoende bewijs is geleverd dat gedaagde na 5 juni 2000 daadwerkelijk betalingen heeft gedaan. Ook is niet aangetoond dat eiseres in financiële nood verkeerde na 5 juni 2000. Wat betreft het gevorderde vakantiegeld is de president van mening dat er onvoldoende bewijs is van afspraken hierover en dat de vordering onvoldoende bepaald is.

De president compenseert de proceskosten, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 20 juli 2000 door mr. W. Duitemeijer, president, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.

Uitspraak

Uitspraak

VONNIS KORT GEDING

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
DE PRESIDENT IN KORT GEDING
Reg.nr.: 46877 KG ZA 00-253 V O N N I S
in de zaak van:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, procureur mr. J.S. Visser,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde,
procureur mr. M. Verheul, advocaat mr. Ch.M. de Ruiter.

PROCESVERLOOP

Eiseres heeft gedaagde doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis zijn betalingen van het weekgeld van f 200,-- te hervatten, alsmede de sedert 5 juni 2000 onbetaald gebleven weekgelden te voldoen en het jaarlijkse vakantiegeld te betalen, zulks op verbeurte van een dwangsom van f 100,-- voor iedere week dat gedaagde in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 11 juli 2000, is eiseres verschenen, vergezeld van de procureur mr. J.S. Visser.
Gedaagde is verschenen, vergezeld van de procureur mr. M. Verheul.
Eiseres heeft conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij zij producties in het geding heeft gebracht.
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd eiseres niet- ontvankelijk in de vordering te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eiseres in de kosten van de procedure.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 20 juli 2000.

RECHTSOVERWEGINGEN

Vaststaande feiten:
Eiseres is twee jaar geleden met gedaagde gehuwd.
Gedaagde heeft steeds de vaste lasten betreffende de gezamenlijke woning voldaan.
Vóór 5 juni 2000 heeft gedaagde een bedrag aan huishoud- en leefgeld ad f 200,-- per week aan eiseres doen toekomen. Die betalingen heeft gedaagde naar zeggen van eiseres op 5 juni 2000 gestaakt.
Bij brief van 21 juni 2000 heeft eiseres gedaagde onder verwijzing naar artikel 1:81 BW gesommeerd om haar als echtgenote het nodige te verschaffen. Daarop heeft gedaagde niet in positieve zin gereageerd.
Beoordeling van het geschil:
De spoedeisendheid is uit de aard van de zaak gegeven.
Ingevolge artikel 1:81 BW zijn echtgenoten elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Zij zijn verplicht elkander het nodige te verschaffen.
Op grond daarvan zijn echtgenoten jegens elkander verplicht tot het verschaffen van levensonderhoud.
Op grond van de omstandigheid dat vaststaat dat gedaagde tot 5 juni 2000 een bedrag van f 200,-per week aan eiseres heeft voldaan en in ieder geval ter zitting de bereidheid heeft getoond die betaling - voor zover nodig - te hervatten, is de president voorshands van oordeel dat de betaling van dat bedrag voortgezet dient te worden, en wel met ingang van 9 juli 2000.
De vordering dat de vanaf 5 juni 2000 onbetaald gebleven weekgelden alsnog dienen te worden voldaan, dient naar voorlopig oordeel te worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Door gedaagde is aangevoerd dat hij ook na 5 juni 2000 geldbedragen aan eiseres heeft doen toekomen, hetgeen eiseres heeft betwist. De door gedaagde als productie 2 overgelegde transactieafschriften van de ABN-AMRO kunnen naar voorlopig oordeel niet als bewijs van dergelijke betalingen dienen, nu daaruit niet genoegzaam blijkt dat eiseres na 5 juni 2000 daadwerkelijk geldbedragen heeft ontvangen. De handgeschreven mededeling 'f 200,-- voor boodschappen "[eiseres]" op de bedoelde afschriften is daarvoor niet toereikend, nu immers niet is uitgesloten dat dit bedrag niet aan eiseres is betaald. Thans valt naar voorlopig oordeel niet - zonder nader onderzoek waartoe een kort geding zich niet leent - na te gaan of en in welke omvang na 5 juni 2000 bedragen door gedaagde aan eiseres zijn betaald.
Voorts is niet gebleken dat eiseres in de periode na 5 juni 2000 schulden heeft moeten maken om in haar onderhoud te voorzien, zodat geen sprake is van een noodsituatie die de door eiseres gewenste voorziening over de periode 5 juni 2000 tot 9 juli 2000 zou kunnen rechtvaardigen.
Aangaande het gevorderde vakantiegeld wordt overwogen dat naar voorlopig oordeel onvoldoende is gebleken van afspraken daaromtrent. De president is tevens van oordeel dat de vordering te dien aanzien in het petitum onvoldoende bepaald is. De vordering zal dan ook in zoverre worden afgewezen.
Nu gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom, kan een dwangsom niet worden opgelegd in verband met het bepaalde in de tweede volzin van artikel 611a lid 1 Rv.
Nu partijen echtelieden zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

BESLISSING

De president:
veroordeelt gedaagde om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de betalingen aan eiseres van f 200,-- per week te hervatten, ingaand 9 juli 2000;
compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Duitemeijer, president en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.