ECLI:NL:RBGRO:2000:AA7063

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
9 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/636 BELEI V13
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag beeldende kunstenaar door Provinciale Adviesraad Beeldende Kunst

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te Groningen op 9 mei 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een beeldende kunstenaar, en de gedeputeerde staten van Groningen. Eiser had een aanvraag ingediend voor subsidie ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, maar deze aanvraag werd op 26 november 1998 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een advies van de Provinciale Adviesraad Beeldende Kunst (PABK), waarin werd gesteld dat de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van het werk van eiser als zwak werd beoordeeld. De PABK had geconstateerd dat er weinig ontwikkeling in het werk van eiser was en dat het genre voorspelbaar was. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat andere deskundigen een tegengesteld oordeel hadden geveld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de PABK een belangrijke rol speelt bij de beoordeling van subsidieaanvragen en dat de gedeputeerde staten een ruime beleidsvrijheid hebben bij het vaststellen van de criteria voor deze beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de criteria die door de PABK en de gedeputeerde staten werden gehanteerd niet onaanvaardbaar waren en dat de afwijzing van de subsidieaanvraag van eiser niet onredelijk was. De rechtbank benadrukte dat artistieke oordelen inherent subjectief zijn en dat de beoordeling van de PABK zorgvuldig was uitgevoerd.

Eiser had ook aangevoerd dat de reacties van andere deskundigen niet in de beoordeling waren meegenomen, maar de rechtbank oordeelde dat deze reacties pas in beroep waren ingediend en daarom niet konden worden meegewogen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de subsidieaanvraag rechtmatig was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt de rol van adviescommissies in het subsidieverleningsproces en de ruimte die bestuursorganen hebben bij het maken van beleidskeuzes.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 99/636 BELEI V13
U I T S P R A A K
inzake het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
gedeputeerde staten van Groningen, verweerders,
gemachtigde: mr P. van der Burgh.
1. PROCESVERLOOP
Verweerders hebben bij besluit van 8 juni 1999, nr. 99/7994/23/B.15,IWW, het bezwaar van eiser gericht tegen hun besluit van 26 november 1998, waarbij afwijzend is beslist op de aanvraag van eiser om subsidie voor de uitgave van een promotieboek, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit bij beroepschrift van 24 juni 1999, op nader in het aanvullend beroepschrift van 17 juli 1999 aangegeven gronden, beroep ingesteld.
Verweerders hebben op 11 augustus 1999 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden, alsmede een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 augustus 1999 heeft eiser van repliek gediend.
Bij brieven van 13 en 16 september 1999 hebben prof dr H.W. van Os, bij de Leerstoel Kunst en Samenleving van de Universiteit van Amsterdam, en drs J.J.Heij, conservator beeldende kunst Drents Museum, op verzoek van eiser een nadere reactie ingezonden.
Voorts heeft op verzoek van eiser prof dr E. van de Wetering bij schrijven van 29 maart 2000 nader gereageerd.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, door de griffier aan partijen toegezonden.
Het geschil is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 18 april 2000.
Eiser is aldaar in persoon verschenen.
Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
De feiten.
Eiser heeft in het kader van de derde ronde voor het jaar 1998 op grond van de Subsidieregeling projecten beeldende kunst en vormgeving bij verweerders een aanvraag om subsidie ingediend ten bedrage van ¦ 10.000,- voor een promotieboek ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag over zijn werk als schilder/schrijver.
Bij besluit van 26 november 1998 hebben verweerders, onder verwijzing naar en overneming van het advies van de Provinciale Adviesraad Beeldende Kunst (PABK) van 12 november 1998, afwijzend beslist op de aanvraag van eiser.
Dit advies luidt -voor zover hier van belang- als volgt:
"De artistiek-inhoudelijke kwaliteit van zijn werk vindt de raad zwak. De raad is van mening dat het werk een zeer beperkt beeldidioom laat zien en betreurt het daarom dat er weinig of geen ontwikkeling is te bespeuren. De zeggingskracht ontbreekt en de wijze waarop [eiser] het genre beoefent is voorspelbaar.
Gezien de zwakke artistiek-inhoudelijke kwaliteit en de geringe ontwikkeling die [eiser] heeft doorgemaakt in zijn werk adviseert de raad deze aanvraag af te wijzen."
Tegen dit besluit heeft eiser op 22 december 1998 een bezwaarschrift ingediend.
Dit bezwaar is behandeld in de vergadering van Kamer I van de adviescommissie bezwaar- en beroepschriften van 19 maart 1999, welke commissie verweerders heeft geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders, overeenkomstig het advies van de adviescommissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 26 november 1998 gehandhaafd. Verweerders hebben in navolging van de adviescommissie het standpunt ingenomen dat het, gelet op het advies van de PABK, dat ter zitting naar aanleiding van de bezwaren nog eens nader is uitgelegd, niet onredelijk is dat het advies van de PABK bij afwijzing van de aanvraag is gevolgd.
Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiser is van mening dat de beoordeling door de PABK ondeugdelijk is en niet terzake kundig. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat andere deskundigen een tegengesteld oordeel hebben. Eiser heeft voorts aangevoerd dat een heroverweging in dit geval een herbeoordeling van zijn werk betekent, door andere adviseurs.
Beoordeling van het geschil.
Aan de provincie Groningen worden jaarlijks van rijkswege gelden beschikbaar gesteld voor subsidiëring van projecten van professionele beeldende kunstenaars, galerieën en expositieruimtes.
Door de provincie zijn in de op 5 februari 1997 vastgestelde Nota "Provinciale subsidies op het gebied van Kunst- en Cultuur 1997-2000" algemene regels gesteld terzake van de besteding van deze gelden. In het jaar 1998 is voor subsidiëring van projecten een bedrag van maximaal ¦ 100.000,- uitgetrokken.
De subsidie-aanvragen worden in drie rondes per jaar behandeld. Dit betekent dat een aantal aanvragen tegelijkertijd wordt beoordeeld, waarbij de verschillende projecten tot op zekere hoogte met elkaar worden vergeleken en tegen elkaar worden afgewogen.
Bij de beoordeling van de subsidie-aanvragen laten verweerders zich adviseren door de PABK, die bestaat uit minimaal 7 en maximaal 11 leden (kunsthistorici, beeldend kunstenaars, vormgevers of architecten). De PABK beoordeelt de aanvragen op artistiek-inhoudelijke, praktische en begrotingstechnische aspecten.
Bij de artistiek-inhoudelijke beoordeling let de PABK op:
- oorspronkelijkheid;
- visie;
- de plaats die het project binnen het oeuvre of de overige activiteiten van de kunstenaar inneemt;
- het stimulerende effect dat de projectsubsidie kan hebben op de ontwikkeling van het oeuvre of de overige activiteiten van de aanvrager.
Bij de praktische en begrotingstechnische aspecten let de PABK op:
- de haalbaarheid van het project;
- het stadium waarin het project zich bevindt;
- het beschikbare budget voor projectsubsidies.
De rechtbank stelt vast dat verweerders bij de vaststelling van de criteria aan de hand waarvan subsidie-aanvragen als de onderhavige worden beoordeeld een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. Ook bij de beoordeling van de afzonderlijke aanvragen komt verweerders binnen de kaders van hun beleid een belangrijke mate van vrijheid toe.
De rechtbank dient een en ander daarom terughoudend te toetsen.
Voorts zijn naar het oordeel van de rechtbank de criteria die de PABK en, in navolging van de PABK, ook verweerders hanteren bij het beoordelen van aanvragen om een projectsubsidie niet onaanvaardbaar.
Ingevolge artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze het plaatsgevonden.
Op grond van artikel 3:49 Awb kan ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.
Dit beginsel lijdt evenwel uitzondering indien het advies van de deskundigen naar wijze van totstandkoming, inhoud of anderszins zodanige gebreken vertoont dat verweerders hierop niet zonder meer mogen afgaan.
Daarbij dient niet uit het oog te worden verloren dat, overeenkomstig bestendige jurisprudentie, een artistiek oordeel zich moeilijk in woorden laat vatten.
Voorts brengt het karakter van de bezwaarschriftenprocedure met zich dat het bestuursorgaan een aangevallen besluit ten volle heroverweegt. Daarbij kan niet worden volstaan met de constatering dat niet is gebleken dat een gemotiveerd bestreden advies, dat aan het primaire besluit ten grondslag ligt, niet onzorgvuldig tot stand is gekomen, zonder het advies inhoudelijk te bezien in relatie tot de daartegen ingebracht bezwaren.
Verweerders hebben de aanvraag van eiser ter beoordeling voorgelegd aan de PABK, zijnde een adviseur in de zin van artikel 3:5 Awb, die op 12 november 1998, op de hiervoor aangegeven gronden, heeft geadviseerd de gevraagde subsidie niet te verlenen.
In zijn bezwaarschrift heeft eiser dit advies van de PABK bestreden. De rechtbank stelt evenwel vast dat eiser daartoe slechts zijn eigen mening heeft ingebracht en niet het oordeel van een deskundige. Niet gebleken is dat verweerders eiser zelf als deskundige hebben erkend door hem eerder als zodanig in te schakelen.
Tijdens de hoorzitting heeft E. Luermans, lid van de PABK, het advies van 12 november 1998 nader toegelicht. In het zakelijk verslag is daarover het volgende opgenomen:
"De heer Luermans geeft aan dat de PABK de artistieke verwerking of vertaling van de visie van [eiser] op de natuur zwak vindt. Negentiende eeuwse landschapsromantiekkunst is weer in zwang. De PABK is zich ook wel degelijk bewust van de herpositionering van deze vorm van landschapskunst. Het werk van [eiser] is ook wel toegankelijk. De PABK vindt echter dat het karakteristieke, het bijzondere ontbreekt. Vandaar dat ze spreekt van een beperkt beeldidioom. Voorts vindt de PABK dat er sprake is van een geringe ontwikkeling en is de PABK van oordeel dat [eiser] niet zo'n eenzame koploper is als hij stelt te zijn. Met zeggingskracht bedoelt de PABK dat het werk een bepaalde intensiteit en geladenheid moet hebben waardoor het iets losmaakt, waardoor je geraakt wordt. Naar het oordeel van de PABK ontbreekt dat. Het oordeel over het voorspelbare van de wijze waarop [eiser] het werk beoefent heeft betrekking op het tot stand gekomen oeuvre en niet op het toekomstige werk."
In hetgeen eiser heeft aangevoerd vindt de rechtbank onvoldoende grond voor de conclusie dat in dit geval de totstandkoming van het advies door de PABK, mede gelet op de daarop gegeven toelichting op de hoorzitting, zodanige gebreken vertoont, dat verweerders dit advies niet aan hun besluit ten grondslag hadden mogen leggen. Met dit advies is voldaan aan de verplichting om inzicht te verschaffen in de aan het besluit ten grondslag liggende gedachtengang. Deze motivering kan, mede gegeven het subjectieve karakter van het artistieke oordeel, niet als ontoereikend worden aangemerkt. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het negatieve oordeel van de PABK niet mag worden begrepen als een algemeen oordeel, maar slechts geldt in het kader van het thans bestreden besluit, dat ziet op de toepassing van een specifieke regeling voor een beperkte periode.
Voor zover eiser heeft verwezen naar de reacties van prof dr H.W. van Os, drs J.J.Heij, en prof dr E. van de Wetering overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerders hebben deze reacties bij het bestreden besluit niet kunnen meewegen nu deze eerst in beroep zijn overgelegd.
Bedoelde reacties geven voorts de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen over de totstandkoming van het advies van de PABK dan zij hiervoor heeft gedaan. Dat de betrokken deskundigen een ander artistiek oordeel hebben over het werk van eiser maakt dit niet anders nu dit inherent is aan het subjectieve karakter van zodanig oordeel.
Aan eiser kan worden toegegeven dat het karakter van de bezwaarschriftenprocedure met zich brengt dat het bestuursorgaan een aangevallen besluit ten volle heroverweegt. Deze heroverweging gaat evenwel niet zo ver dat verweerders gehouden zijn tot een herbeoordeling van de aanvraag door andere adviseurs.
Deze grief van eiser dient derhalve te falen.
De uitspraak van de rechtbank Assen van 17 september 1997 (kenmerk 97/624 BESLU P07 G02) waaraan eiser refereert betreft een geval waarin naar het oordeel van die rechtbank het bestuursorgaan ten onrechte niet had onderzocht of het - als uiterst summier aangemerkte - advies inhoudelijk concludent was. In het voorliggende geval is zulks blijkens het hiervoor overwogene niet aan de orde. Reeds hierom kan deze grief niet slagen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat verweerders niet in redelijkheid tot afwijzing van de aanvraag om subsidie hebben kunnen komen.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
3. BESLISSING
De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer,
RECHT DOENDE,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr G. Laman, rechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 9 mei 2000, in tegenwoordigheid van A.M. van der List-van Winden als griffier.
De griffier, wnd. De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag.
Afschrift verzonden op: 9 mei 2000
typ:gjb