ECLI:NL:RBGRO:2000:AA8145

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
6 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
070614-99
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Wieland
  • Sekeris
  • Tubben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag met terbeschikkingstelling en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 6 november 2000 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van doodslag. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 16 oktober 1999 te Groningen, waarbij de verdachte samen met een mededader opzettelijk het leven van een slachtoffer heeft beroofd. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2000 afgewacht en de verdachte is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Breuker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen acht dat hij het primair tenlastegelegde heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair tenlastegelegde, dat de verdachte opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beroofd, is door de rechtbank wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar dat er geen sprake was van de voorwaarden die aan de kwalificatie 'moord' zijn verbonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaren en heeft tevens ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernst van het delict en de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit, de impact op de samenleving en de emotionele gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer. De verdachte heeft een lange geschiedenis van geweldsmisdrijven en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de kans op herhaling groot is. De rechtbank heeft de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk geacht om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. De beslissing is genomen op basis van psychiatrische rapportages die de ernst van de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte bevestigen, evenals zijn onvermogen om stabiele relaties aan te gaan en zijn neiging tot gewelddadig gedrag.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
parketnummer: 070614-99
datum uitspraak: 6 november 2000
op tegenspraak
raadsman: mr. Breuker
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 15 januari 1950,
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in Paviljoen 1E P.I. Nieuw Vosseveld, Vught, Lunettenstraat 501.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van maandag 23 oktober 2000.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 16 oktober 1999 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 oktober 1999 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt nader zal worden omschreven:
dat hij op of omstreeks 16 oktober 1999 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een of meerdere messen meermalen, althans eenmaal, (diep en/of met kracht) in een bil en/of de handen en/of de rug en/of de nek en/of de hals en/of de keel en/of het hoofd en/of de borst en/of de buik en/of de benen, en/of (elders) in het lichaam, gestoken en/of gesneden of getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 oktober 1999 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, met dat opzet die [slachtoffer] met een of meerdere messen meermalen, althans eenmaal, (diep en/of met kracht) in een bil en/of de handen en/of de rug en/of de nek en/of de hals en/of de keel en/of het hoofd en/of de borst en/of de buik en/of de benen, en/of (elders) in het lichaam, gestoken en/of gesneden of getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Deze vordering is door de rechtbank, gehoord de verdachte en de raadsman, toegewezen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het nader primair tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het nader subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 1999 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, met dat opzet die [slachtoffer] met een of meerdere messen meermalen, althans eenmaal, (diep en/of met kracht) in een bil en/of de handen en/of de rug en/of de nek en/of de hals en/of de keel en/of het hoofd en/of de borst en/of de buik en/of de benen, en/of (elders) in het lichaam, gestoken en/of gesneden of getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen nader subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
KWALIFICATIE
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van doodslag.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 april 2000, opgemaakt door P.K.J. Ronhaar, psychiater en A.J. de Groot, psycholoog bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen te Utrecht.
De conclusie van dat rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde aan verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
MOTIVERING STRAF en MAATREGEL
Bij de bepaling van de straf en de maatregel, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie;
b) de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 23 oktober 2000;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 18 oktober 1999. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke feiten;
- het over de verdachte door het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs Drenthe uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 28 december 1999;
- voormelde psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 april 2000;
- het over de verdachte door A.D. Wallace, psycholoog te Amsterdam uitgebrachte rapport d.d. 11 juli 2000;
- het over de verdachte door B. van den Bussche, forensisch psychiater te Amsterdam uitgebrachte rapport d.d. 11 juli 2000;
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheids-straf van na te melden duur moet worden opgelegd. Met betrekking tot de hoogte van deze vrijheidsstraf neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
De rechtbank stelt voorop dat de door de officier van justitie vanuit het oogpunt van bescherming van de samenleving geëiste levenslange gevangenisstraf niet kan worden gevolgd. Een gevangenisstraf van dergelijke duur kan gelet op het bepaalde in de artikelen 289 Wetboek van Strafrecht (moord) en 287 Wetboek van Strafrecht (doodslag) slechts worden opgelegd in het geval de rechtbank moord bewezen zou achten.
Uit de verklaringen van verdachte en zijn mededader blijkt niet dat de opzettelijke levensberoving van [slachtoffer] met voorbedachte rade is begaan. Niet is gebleken dat er sprake is geweest van de door de literatuur en de rechtspraak aan de kwalificatie 'moord' verbonden voorwaarden van kalm overleg of bedaard nadenken voorafgaande aan de uitvoering van het delict.
Ook door de officier van justitie te dien aanzien genoemde elementen -de persoon van de verdachte en zijn gedrag sedert zijn vrijlating, alsmede het gedrag van verdachte op de dag dat het delict werd gepleegd- kunnen inhoudelijk noch naar de letter van de wet, noch naar de heersende leer en jurispruden-tie te dien aanzien, dienen ter ondersteuning van het door de officier van justitie als moord gekwalificeerde handelen van de verdachte, op grond waarvan een levenslange gevangenisstraf is geëist.
De rechtbank acht zich bij de bepaling van de hoogte van de gevangenis-straf gebonden aan het door de wetgever op doodslag bepaalde strafmaximum van 15 jaar.
Bij het bepalen van de op te leggen gevangenisstraf neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat verdachte een zeer ernstig feit heeft begaan waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Naar verklaringen van verdachte en diens mededader, zoals die zich in het dossier bevinden en ter zitting zijn afgelegd, heeft verdachte bij een willekeurig adres aangebeld om na een gewelddadige confrontatie met derden -zoals hij dat stelt- even van de straat te zijn. Vrijwel direct nadat het latere slachtoffer zijn deur had opengedaan is verdachte diens huis binnengedrongen en heeft hij het slachtoffer op ronduit afschuwelijke wijze om het leven gebracht. Verdachte heeft daarbij de samenleving niet alleen geschokt door te tonen hoe weinig respect hij heeft voor het leven van een medemens, maar ook omdat een en ander heeft plaatsgevonden in wat werd beschouwd als de veiligheid van eigen huis.
Meer in het bijzonder neemt de rechtbank het leed van de naasten van het slachtoffer in aanmerking. Zij zullen levenslang worden geconfronteerd met de emotionele gevolgen van verdachtes willekeurig handelen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte als hoofddader bij het plegen van dit misdrijf dient te worden beschouwd. Het is onder zijn invloed en door zijn handelen dat het tot dit misdrijf is gekomen. Verdachte wist dat hij onder invloed van drank en drugs gemakkelijk kan overgaan tot gewelddadig gedrag. Desondanks heeft hij die dag drank en drugs tot zich genomen en ook in de periode daaraan voorafgaand zich niet laten opnemen of anderszins de verantwoordelijkheid genomen voor zijn terugval in het gebruik. Verdachte heeft weliswaar aangevoerd dat de wijze waarop hij, na zijn terugkeer in de samenleving, werd begeleid, ernstig te wensen heeft overgelaten, doch de rechtbank is van oordeel dat -wat van de begeleiding ook zou kunnen worden gezegd- dat niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting in dit verband wel aangegeven waarin de hulpverlening in zijn ogen tekort is geschoten, maar verdachte heeft daarin zijn eigen rol veronachtzaamd. Beeldend is in dit verband dat verdachte onder meer heeft verklaard dat hem te weinig Refusal werd gegeven, waardoor hij al 24 uur na het innemen van dit medicament probleemloos alcohol kon drinken. Hij heeft echter niet verzocht de dosis Refusal te verhogen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het gepleegde feit in samenhang met zijn lange staat van dienst op het gebied van geweldsmisdrijven, een gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats is. Weliswaar maakt de conclusie van het PBC-rapport, dat het tenlastegelegde en bewezen verklaarde aan verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, het opleggen van de maximale straf van 15 jaar onmogelijk, maar de rechtbank is van oordeel dat de verminderde toerekenbaarheid, gelet op de ernst van het feit, slechts in geringe mate tot vermindering op het strafmaximum kan leiden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook de hierna te bespreken maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet met zich kan brengen dat verdachte een gevangenisstraf van geringere duur wordt opgelegd ten einde hem in de gelegenheid te stellen spoedig met zijn behandeling een aanvang te nemen. De rechtbank acht de noodzaak van een langdurige bescherming van de veiligheid in de samenleving daartoe te groot.
Terbeschikkingstelling
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ter beschikking moet worden gesteld omdat:
- het bewezen en strafbaar verklaarde een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
- het bewezen en strafbaar verklaarde oplevert het misdrijf omschreven in artikel 287jo47 van het Wetboek van Strafrecht;
- de algemene veiligheid van anderen de oplegging van die maatregel eist.
De rechtbank heeft hierbij de rapporten en adviezen in aanmerking genomen die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en het feit dat verdachte veelvuldig voor misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat:
- de veiligheid van anderen de verpleging eist;
- de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
De rechtbank heeft dit oordeel verder gegrond op het advies van de gedragsdeskundigen Ronhaar en De Groot.
Het advies d.d. 11 april 2000 houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:
Verdachte is een man met een ernstige persoonlijkheidsstoornis, waarin narcistische, antisociale en borderline trekken centraal staan. Vanuit de aard van zijn stoornis is verdachte niet in staat tot stabiele relaties met anderen. Hij heeft hen echter nodig voor het op peil houden van zijn zelfgevoel en zelfbeeld, voor het in stand houden van zijn identiteit. Om in die contacten onderliggende (onbewuste) angsten te beheersen, tracht hij op een vaak dwingende manier het contact te controleren. Wie in contact met verdachte treedt, wordt geconfronteerd met een gecompliceerd krachtenspel van aantrekken en afstoten, toenadering zoeken en afwijzing uitlokken, imponeren en manipuleren. In combinatie met zijn gebrekkige impulscontrole en zijn tekortschietende gewetensfuncties leidt dit gemakkelijk tot zeer dreigende situaties, waarbij de inzet van verdachte om te komen tot een goede afloop beperkt is. Alleen wanneer men goed is voorbereid op deze grillige contactname van verdachte en geschoold is in het omgaan hiermee, zijn verdere escalaties tot een minimum te beperken. Deze voorwaarde kan echter niet aanwezig geacht worden in de vrije maatschappij.
Samenhangend met genoemde persoonlijkheidsstoornis is er bij verdachte sprake van misbruik van alcohol en drugs. Verdachte poogt -als een vorm van zelfmedicatie- daarmee onaangename gevoelens te doen verdwijnen.
De kans op herhaling van ernstig agressieve delicten op basis van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte wordt bijzonder groot geacht. Dit wordt ondersteund door de indrukwekkende lijst van ernstige agressieve delicten in verdachtes voorgeschiedenis.
Gelet op de ernst van de stoornis, het gewelddadige van het tenlastegelegde en de grote kans op herhaling, wordt geadviseerd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, met bevel tot verpleging van overheidswege. Adequate vermindering van het recidive gevaar kan niet bereikt worden in een minder vergaand kader, zoals een terbeschikkingstelling onder voorwaarden.
Onderzoekers zijn van mening dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het feit niet aan verdachte is toe te rekenen. Verdachte heeft het feit begaan onder invloed van drug en alcohol. Het gebruik van deze middelen vindt zijn oorzaak in de persoonlijkheidsstoornis van verdachte en kan derhalve niet aan hem worden verweten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte wist dat hij onder invloed van middelen tot zware geweldsde-licten in staat was. Hij was in de periode voorafgaande aan het delict teruggevallen in het gebruik hiervan. Er zijn meerdere momenten geweest dat hij zijn verantwoordelijkheid had kunnen nemen door zich bijvoorbeeld te laten opnemen. Nu verdachte dit heeft nagelaten dienen de gevolgen voor zijn rekening te komen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van VEERTIEN JAREN.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. Wieland, voorzitter, Sekeris en Tubben, in tegenwoordigheid van Tholen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 november 2000.