ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 00/133 NABW V13
inzake het geschil tussen
mr. [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
burgemeester en wethouders van Groningen, verweerders.
Verweerders hebben bij besluit van 17 december 1999, kenmerk HIE241046M01/6/JZ/DZ/SZ99.88243, het bezwaar van eiser tegen hun besluit van 16 februari 1999 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit bij beroepschrift van 26 januari 2000 op nader in het beroepschrift aangegeven gronden beroep ingesteld.
Verweerders hebben op 25 februari 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, door de griffier aan partijen toegezonden.
Het geschil is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 28 november 2000.
Eiser is aldaar in persoon verschenen.
Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door J. Bolks en R.J. van der Veen.
Bij besluit van 16 februari 1999 is aan eiser en zijn partner met ingang van 8 februari 1999 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) toegekend naar de norm voor gehuwden.
Daarbij is de partner van eiser vrijgesteld van de verplichtingen genoemd in artikel 113, eerste lid, onder a tot en met f, Abw, omdat zij gedurende ten minste 12 jaar niet georiënteerd is geweest op de arbeidsmarkt en voorts ouder is dan 40 jaar. In verband met de zorg voor -in elk geval- 9 minderjarige pleegkinderen die eiser en zijn partner op zich hebben genomen zijn evenbedoelde verplichtingen aan eiser slechts voor 20 uur per week opgelegd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 maart 1999 bezwaar aangetekend.
Bij het thans bestreden besluit hebben verweerders dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft - samengevat - aangevoerd dat verweerders hem om redenen van sociale aard - de zorg voor de pleegkinderen - geheel van de arbeidsverplichtingen hadden moeten vrijstellen. Verweerders hebben naar eisers mening onvoldoende rekening gehouden met zijn belang, dat, zo heeft hij betoogd, mede een maatschappelijk belang is.
Verweerders zijn daarentegen - samengevat - van mening dat zij door eiser gedeeltelijk van de arbeidsverplichtingen vrij te stellen en een arbeidsverplichting van 20 uur per week op te leggen voldoende rekening met de bijzondere omstandigheden van eiser hebben gehouden.
Op grond van artikel 7, eerste lid, Abw heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
In artikel 113, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, Abw is ten aanzien van degene die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, een aantal verplichtingen opgenomen ter verkrijging van arbeid in dienstbetrekking.
Op grond van artikel 107, eerste lid, Abw kunnen burgemeester en wethouders besluiten dergelijke verplichtingen niet op te leggen, dan wel daarvan tijdelijk ontheffing te verlenen, in gevallen waarin daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard, dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.
Beoordeling van het geschil.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerders eiser om redenen van sociale aard, als bedoeld in artikel 107, eerste lid, Abw, volledig van de arbeidsplicht hadden moeten ontheffen.
De rechtbank stelt voorop dat het hier een discretionaire bevoegdheid van verweerders betreft. Het gebruik dat van deze bevoegdheid is gemaakt dient de rechtbank daarom terughoudend te toetsen.
Blijkens het beleidsinstructieboek van de gemeente Groningen "Marge is Regel", wordt in ieder geval een volledige ontheffing verleend aan belanghebbenden ouder dan 57 1/2 jaar en aan belanghebbenden ouder dan 40 jaar die als partner van een kostwinner twaalf jaar of langer enkel de zorg voor de huishouding op zich hebben genomen. Daarnaast geldt op grond van artikel 107, tweede lid, Abw geen arbeidsplicht voor alleenstaande ouders met de volledige zorg voor kinderen jonger dan vijf jaar.
Voor degene die niet aan een van deze eisen voldoet geldt in beginsel een volledige beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt.
Nu eiser niet aan de in het beleid genoemde criteria voldoet, geldt voor hem derhalve krachtens de regelgeving en het daarop gebaseerde beleid in beginsel de volledige arbeidsverplichting.
Verweerders hebben eiser evenwel in verband met de zorg voor de pleegkinderen met toepassing van artikel 107, eerste lid, Abw gedeeltelijk ontheven van de krachtens de wet geldende arbeidsverplichtingen.
Het staat vast dat de partner van eiser op grond van het onderhavige beleid reeds volledig van de arbeidsplicht is vrijgesteld, zodat mag worden aangenomen dat zij - in ieder geval voor een belangrijk deel - de zorg van de pleegkinderen op zich kan nemen. Verder heeft eiser ter zitting desgevraagd bevestigd dat de kinderen overdag naar school gaan. De kinderen met een handicap of leermoeilijkheden worden met een busje opgehaald en weer thuis gebracht.
Onder deze omstandigheden en mede gelet op een van de aan de Abw ten grondslag liggende uitgangspunten dat een ieder zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan, oordeelt de rechtbank het niet onredelijk dat verweerders eiser niet geheel, doch gedeeltelijk van de op grond van de wet geldende arbeidsverplichtingen hebben ontheven.
Daarbij tekent de rechtbank aan dat het door eiser gesignaleerde maatschappelijke probleem van het tekort aan pleeggezinnen en -daarmee samenhangend- het onbetaald blijven van deze vorm van pleegzorg naar haar oordeel niet op de Abw dient te worden afgewenteld.
Gelet op het vorenoverwogene hebben verweerders na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid het bestreden besluit kunnen nemen.
Het beroep van eiser moet daarom ongegrond worden verklaard.
De Arrondissementsrechtbank te Groningen, sector Bestuursrecht, enkelvoudige kamer,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G. Laman, rechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 5 januari 2001, in tegenwoordigheid van A. Wiardi als griffier.
De griffier, wnd. De rechter
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift verzonden op: 5 januari 2001
typ: