2. RECHTSOVERWEGINGEN
Feiten en standpunten van partijen
Eiser is bij de gemeente Winschoten in dienst als sectiechef Technisch Beheer en Begraafplaatsen bij de afdeling Groenvoorziening van de sector Grondgebiedzaken.
Op 21 oktober 1999 heeft hij verzocht om een toeslag in de zin van artikel 11 van de Bezoldigingsverordening 1981-HUN (hierna 'de Verordening'), omdat hij meer dan twee jaar in het maximum van zijn salarisschaal zat. Verweerder heeft dat verzoek bij het primaire besluit van 23 december 1999, als ook bij de beslissing op bezwaar van 31 mei 2000 afgewezen.
In de beslissing op bezwaar heeft verweerder het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften algemene zaken integraal overgenomen. In het op 8 mei 2000 door haar uitgebrachte advies concludeert de commissie, na de feiten en de standpunten van partijen uiteen te hebben gezet, als volgt:
"Ten aanzien van het functioneren van bezwaarde is de commissie van mening dat bezwaarde niet in overtuigende mate heeft kunnen aantonen dat hij op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver in aanmerking dient te komen voor een toelage; niet valt te ontkennen dat bezwaarde meerdere activiteiten heeft ontplooid welke kunnen wijzen op een uitgebreidere kennis van zaken; naar het oordeel van de commissie is echter door bezwaarde onvoldoende aangetoond dat deze activiteiten hebben geleid tot een meerwaarde voor de organisatie, aangezien deze meerwaarde voor de leiding kennelijk niet als dusdanig werd ervaren."
De commissie overweegt vervolgens ten overvloede:
"(...) gezien het feit dat bezwaarde een tijd terug een nieuwe groep medewerkers onder zich kreeg - in het kader van het samenwerkingsverband met Synergon - wellicht valt te overwegen om over te gaan tot een functieherwaardering. Een indicatie hiertoe is het feit dat bezwaarde een gratificatie heeft ontvangen o.g.v. zijn verdiensten in de projectgroep die de samenwerking met Synergon voorbereidde."
Eiser is van mening dat hij wel voor een toelage in aanmerking komt. Hij heeft in dat verband onder andere de volgende activiteiten aangedragen welke hij in de afgelopen 15 jaar heeft verricht:
- het volgen van een avondstudie Management voor non-profitorganisaties;
- het initiëren van de werkgroep Arbo Groenvoorziening;
- het volgen van een tweejarige opleiding Toepassing inheemse flora en fauna;
- door middel van de praatgroep 'Bomen over Mens, ecologie en natuur' een aanzet geven tot holistisch denken binnen de organisatie, waarmee volgens eiser een cultuuromslag is bereikt bij de medewerkers van de afdeling Groenvoorziening die aansluit bij het concept Organisatie 2000+.
Eiser is van mening dat het thans bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Eiser stelt dat de commissie geen zelfstandige beoordeling heeft doen plaatsvinden, niet ingaat op de feiten die hij inbrengt en het oordeel van zijn leidinggevenden volgt. Hij is van mening dat de door hem aangedragen ideeën en visie verfrissend en vernieuwend zijn en dat dit een meerwaarde heeft voor de gemeentelijke dienst. Verweerder heeft volgens eiser de door hem aangegeven meerwaarde niet met tegenargumenten weerlegd.
Beoordeling van het geschil
Artikel 11, lid 1 van de Verordening luidt:
Aan de ambtenaar die het maximum salaris voor de hem geldende schaal heeft bereikt, kan door burgemeester en wethouders, wanneer daartoe op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat, een toelage worden toegekend.
Verweerder heeft op 30 maart 1987 een nader besluit genomen, waarbij regels zijn gesteld met betrekking tot de uitvoering van artikel 11 van de Verordening (hierna 'het Besluit').
Artikel 1 van het Besluit luidt:
Toekenning van een toelage als bedoeld in artikel 11 van de Bezoldigingsverordening 1981-HUN op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver kan geschieden indien er sprake is van:
a. een meerwaarde van de functionaris, die betrokkene in de loop der jaren heeft verkregen door bijvoorbeeld uitgebreidere kennis van zaken, routines enz.
en waarbij tevens
b. gedurende minimaal 2 jaren het in artikel 11, 2e lid van de Bezoldigingsverordening 1981-HUN bedoeld maximum van de schaal is genoten.
Artikel 2 van het Besluit luidt:
In afwijking van het in artikel 1, onder a en b genoemde kan de toelage worden verleend in verband met bijzondere omstandigheden, waardoor de functie een ander accent van verzwaring krijgt.
Omdat de bevoegdheid tot toekenning van een toelage een discretionair karakter heeft, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid de door eiser verzochte toelage ingevolge artikel 11 van de Verordening heeft kunnen afwijzen. De rechterlijke toetsing dient, met andere woorden, marginaal te zijn.
De toetsing die verweerder in de bezwaarfase heeft verricht, diende daarentegen zonder terughoudendheid te geschieden. Artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft immers een volledige heroverweging voor.
Het bestreden besluit - oftewel het in dit besluit integraal overgenomen advies van de bezwaarcommissie - geeft daar naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van en bevat veeleer een herhaling van het eerder bij primair besluit ingenomen standpunt.
Uit het bestreden besluit valt immers niet af te leiden dat verweerder heeft onderzocht of op grond van artikel 2 van het Besluit een toeslag aan eiser kon worden toegekend. Daar was naar het oordeel van de rechtbank - gelet ook op de overweging ten overvloede van de adviescommissie - alle aanleiding voor.
In het overgenomen advies van de bezwaarcommissie wordt bovendien, kort gezegd, overwogen dat de uitgebreidere kennis van zaken geen meerwaarde voor de organisatie oplevert, omdat de leiding dit niet als zodanig heeft ervaren. Daarmee wordt geïnsinueerd dat de beleving van de leiding, ongeacht hetgeen eiser ter adstructie van zijn meerwaarde zou aanvoeren, hoe dan ook doorslaggevend is. Van een volledige heroverweging is ook om die reden geen sprake. Het bestreden besluit kan, nu het in strijd is met artikel 7:11 Awb, niet in stand blijven.
Hier komt bij dat verweerder, zonder inhoudelijk in te gaan op het uitgebreide relaas van eiser omtrent zijn vermeende meerwaarde en zonder te verduidelijken in welk geval er wel sprake zou zijn van een meerwaarde, eisers beroep ongegrond heeft verklaard. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank nader moeten onderbouwen waarom eiser onvoldoende heeft aangetoond dat zijn activiteiten niet hebben geleid tot een meerwaarde voor de organisatie. Door in dit verband niet de door eiser gebezigde argumenten te weerleggen en niet aan te geven waarom geen sprake is van een meerwaarde, is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Ook om die reden kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient op grond van artikel 8:74, eerste lid, Awb, tevens te worden bepaald, dat het door eiser betaalde griffierecht ad ¦ 225.00 door de gemeente Winschoten aan eiser wordt vergoed.
De rechtbank acht verder termen aanwezig verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en wijst de gemeente Winschoten aan als de rechtspersoon die de kosten moet betalen.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten
op ¦ 1.436,60, zoals nader aangegeven in een bij de uitspraak gevoegde bijlage.