ECLI:NL:RBGRO:2001:AB1620

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
25 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/200 AOW V01
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.J. Lennaerts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Sociale Verzekeringsbank over gehuwde status voor AOW

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 25 januari 2001 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.S. Visser, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder, die eiseres met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 1999 als gehuwd heeft aangemerkt voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Dit besluit was gebaseerd op een wijziging van een eerdere toekenningsbeslissing, waarin eiseres nog als ongehuwd was aangemerkt. De wijziging volgde op een onderzoek door sociaal rechercheurs, dat was ingesteld na vermoedens van fraude door eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing van verweerder niet uitsluitend berustte op de verklaringen van eiseres en haar ex-man, maar ook op andere bewijsstukken, zoals gegevens over het gebruik van nutsvoorzieningen en verklaringen van getuigen. Eiseres betwistte de conclusies van verweerder en voerde aan dat de verklaringen onder druk waren afgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat de verzamelde gegevens in overeenstemming waren met de werkelijkheid en dat eiseres en haar ex-man een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd.

De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder om eiseres als gehuwd te beschouwen rechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de bewijsvoering van verweerder niet in strijd was met de eisen van behoorlijk bestuur. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de AOW-regelgeving en de beoordeling van bewijs in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: AWB 00/200 AOW V01
U I T S P R A A K
In het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Sociale Verzekeringsbank, kantoor Groningen, verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep doen instellen tegen het besluit van verweerder van 11 januari 2000.
Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingezonden.
Partijen hebben daarna desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Partijen hebben de beschikking gekregen over een afschrift van de gedingstukken.
De voorzitter heeft het vooronderzoek gesloten. De mondelinge behandeling van het beroep is verwezen naar een zitting van een enkelvoudige kamer.
Het beroep is behandeld ter zitting van 17 januari 2001.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal.
Verweerder is vertegenwoordigd door mw. A. Popken, juridisch medewerkster van de Sociale Verzekeringsbank.
Partijen hebben hun standpunt toegelicht en desgevraagd nadere inlichtingen verschaft.
De voorzitter heeft na de mondelinge behandeling medegedeeld dat de uitspraak op het beroep zal worden gedaan binnen zes weken na de dag van de mondelinge behandeling.
II. Motivering
Verweerder heeft beslist dat eiseres vanaf 1 maart 1999 voor de toepassing van de Algemene ouderdomswet moet worden aangemerkt als gehuwd. Bij een voorafgaande toekenningsbeslissing was eiseres nog als ongehuwd aangemerkt conform de gegevens die eiseres bij de aanvraag van aow-uitkering had verstrekt.
De beslissing van verweerder om met terugwerkende kracht de toekenningsbeslissing ten nadele van eiseres te wijzigen, is een gevolg van een standpunt dat verweerder heeft ingenomen na kennisneming van de resultaten van een onderzoek van sociaal rechercheurs. Dit onderzoek is ingesteld na het ontstaan van het vermoeden dat eiseres fraude had gepleegd en pleegde.
Voorts heeft verweerder beslist dat eiseres de door de herziening teveel betaalde uitkering aan verweerder verschuldigd is en dat eiseres deze aan verweerder dient te voldoen.
De beslissing om eiseres als gehuwd te beschouwen berust op toepassing van de leden 2, 3 en 5 van artikel 1 AOW, luidend:
' 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a. echtgenoot: geregistreerde partner;
b. echtgenoten: geregistreerde partners;
c. gehuwd: als partner geregistreerd;
d. gehuwde: als partner geregistreerde.
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld.'
Eiseres is gehuwd geweest met [ex-man]. De heer [ex-man] bewoonde in 1999 een huis in [woonplaats], gelegen aan [adres man].
Volgens verweerder heeft eiseres daar haar hoofdverblijf gehad evenals de heer [ex-man]. Verweerder grondt deze opvatting op gegevens die door de sociale recherche zijn verzameld.
Eiseres bestrijdt deze opvatting. Zij heeft haar hoofdverblijf gehad in de woning die op haar naam staat en gelegen is te [woonplaats] aan [adres eiseres].
Daartoe heeft zij aangevoerd dat verweerder diens standpunt bijna uitsluitend onderbouwt met verklaringen, die eiseres en de heer [ex-man] tegenover de sociaal rechercheurs hebben afgelegd. Die verklaringen zijn echter onjuist. Dit is een gevolg van het feit dat ongeoorloofde druk is uitgeoefend door de wijze van aan- en vasthouden van eiseres en de heer [ex-man], waarbij ook sprake is geweest van onbehoorlijk handelen.
De rechercheurs hebben bovendien de verklaringen opgesteld en eiseres en de heer [ex-man] gedwongen deze te ondertekenen. Daardoor bevatten deze de visie van de rechercheurs op de feiten en niet de feiten zelf.
Tevens kon daardoor verhuld worden dat ongeoorloofde druk is uitgeoefend.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat onjuist is dat verweerders beslissing vrijwel uitsluitend berust op de verklaringen van eiseres en de heer [ex-echtgenoot]. Verweerder heeft daarnaast de beschikking gehad over:
1. gegevens met betrekking tot het gebruik van nutsvoorzieningen ten laste van de woning aan [adres eiseres];
2. verklaringen van drie getuigen over hun waarnemingen ten aanzien van de bewoning van [adres man];
3. gegevens uit een schouw door sociaal rechercheurs van de woning aan [adres eiseres], waarbij eiseres aanwezig is geweest;
4. de rouwadvertentie die eiseres en de heer [ex-echtgenoot] gezamenlijk hebben geplaatst;
5. video-opnamen van, alsmede een verslag van observaties met betrekking tot, het gebruik dat eiseres in een bepaalde periode maakte van woning en toebehoren aan [adres man].
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres de juistheid van de gegevens, die aldus verzameld zijn, in genen dele bestrijdt. Gezien dit door eiseres ingenomen standpunt en gelezen de daarop betrekking hebbende, zich onder de stukken bevindende, documenten, acht de rechtbank die gegevens in overeenstemming met de werkelijkheid.
Die werkelijkheid houdt in dat eiseres een gezin vormde met de heer [ex-man] en haar zoon en dat dit gezin over een reeks van jaren de woning aan [adres man] bewoonde. Dit is in 1999 niet anders geweest dan in de jaren daarvoor.
Voorts houdt het in dat de woning aan [adres vrouw] ten tijde van de schouw niet werd bewoond en dat dit in de jaren daarvoor niet anders is geweest. De inrichting en afwezigheid van bepaalde goederen (levensmiddelen), alsmede het jarenlange extreem lage energieverbruik, stroken niet met bewoning.
Reeds op grond van deze gegevens stond het verweerder vrij te concluderen dat eiseres en de heer [ex-man] langdurig een gezamenlijk hoofdverblijf hadden en dat dit ook in 1999 het geval is geweest.
Verweerder heeft daarmee niet volstaan maar aanvullend bewijs aanwezig geacht in een deel van de verklaringen die eiseres en de heer [ex-man] hebben afgelegd en voor waar getekend. Deze verklaringen bevinden zich onder de stukken.
De rechtbank legt voor de rechtmatigheid van het gebruik van de verklaring, die volgens de betrokkene onrechtmatig tot stand is gekomen, althans geen rechtsgeldig bewijs kan leveren, de maatstaf aan die in (onder andere) de uitspraak van de Hoge Raad van 1 juli 1992, NJ 1994/621 (belastingkamer), is neergelegd.
Deze maatstaf houdt in dat door het bestuursorgaan ingebracht bewijs niet geldig is als dit is verkregen op een wijze, die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
Voor de onderhavige zaak, die uitsluitend eiseres betreft, acht de rechtbank in dit verband met name het volgende nog van belang.
Uit de toepassing van voormelde maatstaf in diverse uitspraken blijkt onder meer dat het moet gaan om onbehoorlijk handelen tegenover degene tegen wie het materiaal in geding wordt gebracht.
Reeds op grond van deze subregel kan beslist worden over bewijs dat naast het voormelde bewijs nog aan de beslissing van de rechtbank ten grondslag kan worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring, die de heer [ex-man] op 31 augustus 1999, aanvangend om 15.10 uur, heeft afgelegd en voor waar getekend, geen bewijs is dat op grond van voormelde maatstaf niet rechtsgeldig zou kunnen zijn.
Uit die verklaring blijkt dat eiseres en de heer [ex-man] jarenlang, en ook in 1999, hun hoofdverblijf aan [adres man] hebben gehad en dat de woning aan [adres vrouw] niet werd bewoond, hetgeen verklaart dat het verbruik van gas en licht niet overeenkomen met gebruik bij bewoning.
Deze verklaring neemt naar het oordeel van de rechtbank de, na waardering van de eerder vermelde gegevens, mogelijk nog bestaande onzekerheid over de feitelijke onderbouwing van de beslissing van verweerder weg.
Dit heeft tot gevolg dat de beslissing van verweerder om eiseres ingaande 1 maart 1999 voor de toepassing van de AOW als gehuwd te beschouwen rechtmatig is. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
De beslissing over de verschuldigdheid van de teveel betaalde uitkering is niet aangevochten en blijft derhalve buiten beschouwing.
III. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.H.J. Lennaerts, voorzitter en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2001 door hem, in tegenwoordigheid van H.H. Janssens, griffier.
H.H. Janssens mr A.H.J. Lennaerts
Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Dit dient te geschieden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Het beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van deze uitspraak door de griffier.
Afschrift verzonden op: 25 januari 2001
typ: fz