ECLI:NL:RBGRO:2001:AB8597

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/621 HOREC V03
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.W.M. Vermeulen
  • M.J.'t Hart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende vergunning voor coffeeshop

In deze zaak heeft Sensi Smile BV, gevestigd te Rotterdam, een verzoek ingediend bij de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot een besluit van de burgemeester van Groningen. Dit besluit, genomen op 6 juli 2001, verleende toestemming aan een derde, de vergunninghouder, voor het vestigen van een coffeeshop. Sensi Smile BV, die zelf ook een coffeeshop wenst te exploiteren, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de verleende toestemming. Tijdens de zitting op 24 juli 2001 is de zaak behandeld, waarbij Sensi Smile BV werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. E.M. Richel, en de burgemeester door mr. A. Castelein.

De president heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat Sensi Smile BV geen rechtstreeks belang heeft bij de aan de vergunninghouder verleende toestemming. De president oordeelt dat het belang van Sensi Smile BV niet rechtstreeks is betrokken bij het besluit, aangezien zij zelf geen vergunning heeft om een coffeeshop te exploiteren. De president wijst erop dat de belangen van Sensi Smile BV niet worden geraakt door het besluit van de burgemeester, omdat de toestemming aan de vergunninghouder geen invloed heeft op de reeds geweigerde vergunningen aan Sensi Smile BV.

De president concludeert dat de grieven van Sensi Smile BV buiten de omvang van het geding vallen, aangezien het verzoek om voorlopige voorziening niet gericht is tegen een besluit dat haar betreft. De president verklaart het verzoek van Sensi Smile BV niet-ontvankelijk, waarmee de rechtbank de belangen van de vergunninghouder en de burgemeester in deze zaak heeft gerespecteerd. De uitspraak is gedaan op 27 juli 2001, in aanwezigheid van de griffier, M.J.'t Hart.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR BESTUURSRECHT
Reg.nr.: AWB 01/621 HOREC V03
U I T S P R A A K
van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
Sensi Smile BV, te Rotterdam, verzoekster,
gemachtigde: mr. E.M. Richel,
ten aanzien van het besluit van 6 juli 2001, nr. BD01.48499, van
de burgemeester van Groningen, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Castelein.
1. PROCESVERLOOP
Bij brief 6 juli 2001 heeft verweerder de heer [vergunninghouder] te Groningen toestemming verleend voor het vestigen van een coffeeshop ("[naam]") in het pand [adres] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 12 juli 2001 op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij verzoekschrift van gelijke datum heeft verzoekster de president gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 18 juli 2001 is verzoekster en verweerder bericht dat de heer [vergunninghouder] (hierna te noemen: vergunninghouder) door de president als belanghebbende is aangemerkt.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de president van 24 juli 2001.
Verzoekster is aldaar bij gemachtigde verschenen, bijgestaan door R. Dronkers
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, eerdergenoemd.
Vergunninghouder is ter zitting niet verschenen.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
Verzoekster heeft bij wijze van voorlopige voorziening, zoals nader ter zitting toegelicht, verzocht:
a. De aan [vergunninghouder] bij besluit van 6 juli 2001 verleende toestemming te schorsen;
b. Een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder, op straffe van een dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag, gehouden zal zijn het Groningse coffeeshopbeleid op de inrichting van verzoekster toe te passen en verzoekster te behandelen als ware zij houdster van vergunningen als bedoeld in de artikelen 46 en 46c van de APVG 1994.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb, kan, voorzover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening in direct verband dient te staan met het besluit waartegen het bezwaar zich richt.
De president stelt vast dat de voorlopige voorziening die verzoekster onder b. verzoekt zich niet richt tegen het besluit waartegen het door haar ingediende bezwaarschrift zich richt. Dat besluit betreft immers een aan [vergunninghouder] verleende toestemming, en niet een aan verzoekster geweigerde toestemming voor het vestigen van een coffeeshop.
Het standpunt van verzoekster dat de aan [vergunninghouder] verleende toestemming -impliciet- inhoudt dat een dergelijke toestemming verzoekster wordt geweigerd deelt de president niet.
Noch uit het besluit noch uit hetgeen verweerder ter zitting daaromtrent nader heeft verklaard blijkt dat verweerder beoogt aan het besluit -tevens- het rechtsgevolg te verbinden dat het verlenen van toestemming aan [vergunninghouder] inhoudt dat een dergelijke toestemming aan verzoekster niet wordt verleend. Daarbij komt dat -zoals hierna nader zal worden overwogen- verweerder eerder bij besluit van 11 juli 1996 heeft geweigerd het bedrijf van verzoekster te plaatsen op de zogenoemde gedooglijst voor de verkoop van softdrugs en dat besluit thans onderwerp is van een hoger-beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is gebleken dat verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van verweerder van 29 september 2000 waarbij -zo heeft de president begrepen- aan verzoekster een zogeheten exploitatie- en horecavergunning is geweigerd en dat op dat bezwaar nog niet is beslist.
Het voorgaande leidt de president tot het oordeel dat het hiervoor onder b. nader omschreven onderdeel van het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek -onder a.- de verleende toestemming te schorsen overweegt de president als volgt.
Op grond van artikel 7:1, eerste lid, Awb, is, voorzover hier van belang, de mogelijkheid om bezwaar te maken slechts voorbehouden aan belanghebbenden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Naar het oordeel van de president is iemands belang slechts dan rechtstreeks bij een besluit betrokken indien het besluit hem in een eigen, van het belang van andere individuen te onderscheiden belang heeft.
Naar uit de terzake overgelegde stukken is gebleken is het bezwaar van verzoekster tegen het thans bestreden besluit ingegeven door de wens zelf een coffeeshop te exploiteren, hetgeen haar echter door verweerder niet wordt toegestaan. Door het thans bestreden besluit ziet zij haar kansen om een coffeeshop te mogen exploiteren afnemen.
De vraag of hieruit voortvloeit dat verzoekster een rechtstreeks belang, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Awb heeft beantwoordt de president ontkennend.
De president overweegt daartoe als volgt.
Gebleken is dat verweerder bij besluit van 11 juli 1996 het door verzoekster gedane verzoek om op de zogenoemde 'gedooglijst' te worden geplaatst heeft afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij verweerder een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaarschrift verweerder bij besluit van 17 februari 1997 ongegrond heeft verklaard. Tegen deze ongegrondverklaring is verzoekster bij de rechtbank in beroep gegaan, welk beroep bij uitspraak van 15 oktober 1999, nr. AWB97/386 eveneens ongegrond is verklaard. Hiertegen is verzoekster in hoger beroep gegaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling, evengenoemd, heeft bij uitspraak van 31 juli 2000, nr. 199902942/1, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 15 oktober 1999 vernietigd, en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
Beslissend op dit beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 20 maart 2000, nr. AWB00/797 het beroep ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoekster hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, op welk beroep thans nog niet is beslist.
Evenmin is beslist op het door verzoekster gemaakte bezwaar tegen het hiervoor genoemde besluit van verweerder van 29 september 2000.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de president dat verzoekster geen rechtstreeks belang heeft bij de aan [vergunninghouder] thans verleende toestemming. Zodanig belang zou verzoekster naar het oordeel van de president mogelijkerwijs slechts kunnen hebben indien zijzelf ook een coffeeshop zou exploiteren, waarvan thans, naar uit het vorenstaande volgt, echter geen sprake is. Er is derhalve geen sprake van zogeheten concurrentiebelangen, te meer nu ervan moet worden uitgegaan dat verweerders besluiten waaruit blijkt dat hij de voor het mogen exploiteren van een coffeeshop vereiste toestemming/vergunningen aan verzoekster heeft geweigerdd -nog- van kracht zijn.
Aldus worden de belangen van verzoekster niet geraakt door het thans voorliggende besluit. De vraag of de -gestelde- belangen in het gedrang (kunnen) komen is afhankelijk van het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in vooromschreven hoger-beroepsprocedure en/of van nadere besluiten van verweerder. Aan de specifieke positie van verzoekster -zij wenst zelf een coffeeshop te exploiteren doch ziet haar kansen verkleind worden door de thans aan verzoekster verleende toestemming- kan verzoekster naar dezerzijds voorlopig oordeel geen rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, Awb ontlenen. Hetgeen verzoekster in de onderhavige procedure naar voren heeft gebracht zijn naar het oordeel van de president standpunten/grieven die buiten de omvang van dit geding vallen. Die standpunten/grieven hebben betrekking op de aan verzoekster geweigerde toestemming/vergunningen. Die weigering is niet het onderwerp van het thans aan de beoordeling door de president voorgelegde besluit.
Het vorenstaande leidt de president tot het oordeel dat ook dit onderdeel van het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3. BESLISSING
De president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen,
RECHT DOENDE,
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk
Aldus gegeven door mr. P.J.W.M. Vermeulen als president en in het openbaar door hem uitgesproken
op 27 juli 2001, in tegenwoordigheid van M.J.'t Hart als griffier.
De griffier, wnd. De president, fgd.
Afschrift verzonden op: 27 juli 2001
Typ: LB