ECLI:NL:RBGRO:2001:AD9293

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
9 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
48926 / HA ZA 00-836
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door verstandelijk gehandicapte zoon tijdens begeleiding

In deze zaak vorderde [eiseres] schadevergoeding van [gedaagde] op grond van artikel 6:169 BW, naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond op 13 april 1996. [J.], de zoon van [gedaagde], die verstandelijk gehandicapt en autistisch is, zou tijdens een omhelzing met [eiseres] plotseling omhoog zijn geschoten en haar met zijn hoofd hebben geraakt. [Eiseres] stelde dat zij hierdoor nek- en schouderpijn, hoofdpijn en andere klachten had opgelopen. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als het ongeval had plaatsgevonden, [J.] niet aansprakelijk kon worden gesteld vanwege zijn jeugdige leeftijd en verstandelijke handicap. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] als professioneel begeleidster rekening had moeten houden met het onvoorspelbare gedrag van [J.]. Bovendien werd vastgesteld dat, indien er al sprake was van een onrechtmatige daad, de schade volledig voor rekening van [eiseres] zou komen op basis van artikel 6:101 BW. De rechtbank wees de vordering van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR CIVIEL RECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: 48926 / HA ZA 00-836
V O N N I S
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [adres],
e i s e r e s bij exploot van dagvaarding d.d. 1 november 2000,
hierna te noemen [eiseres],
procureur mr. T.S. Plas,
advocaat mr. J.A. Venema,
en
[gedaagde],
wonende te [adres],
g e d a a g d e bij opgemeld exploot van dagvaarding,
hierna te noemen [gedaagde],
procureur mr. H.E.M. Hulleman,
advocaat mr. W.J. Hengeveld.
PROCESVERLOOP
[eiseres] heeft - onder overlegging van producties - op de bij de dagvaarding geformuleerde gronden voor eis geconcludeerd voor recht te verklaren dat [gedaagde] op grond van artikel 6:169 BW aansprakelijk is voor de gedraging van haar zoon [J.] - welke op 13 april 1996 heeft plaatsgevonden - en [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] alle schade te vergoeden welke voortvloeit uit het haar op voormelde datum overkomen ongeval, welke schade nader opgemaakt dient te worden bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
[gedaagde] heeft - onder overlegging van producties - voor antwoord geconcludeerd [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering althans haar deze te ontzeggen en haar te veroordelen in de kosten van het geding, een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Daarop heeft [eiseres] - onder overlegging van een productie - gerepliceerd en [gedaagde] heeft gedupliceerd.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Vaststaande feiten
[J.], zoon van [gedaagde] en geboren op 4 februari 1985, is verstandelijk gehandicapt, authistisch en praat niet. Ten tijde van 13 april 1996 verbleef hij in een leefgroep van verstandelijk gehandicapten alwaar [eiseres] zijn groepsbegeleidster was.
2. Standpunt [eiseres]
2.1 Op 13 april 1996 is [J.], terwijl hij [eiseres] omhelsde, plotseling met veel geweld omhoog geschoten en heeft hij met zijn hoofd de kin van [eiseres] geraakt. Het hoofd van [eiseres] sloeg daardoor hard achterover en weer terug voorover. Tijdens de sprong heeft [J.] een halve draai gemaakt en is met zijn rug naar [eiseres] komen toe staan, waarna zij hem in een reflex in een houdgreep heeft genomen om zijn hoofd te controleren op letsel.
Voormelde gedraging van [J.] kan worden gekwalificeerd als fout, welke fout - in de hypothetische situatie dat zijn leeftijd dan wel zijn verstandelijke handicap aan toerekening daarvan niet in de weg zouden staan - een onrechtmatige daad oplevert.
2.2 Als gevolg van het ongeval ondervindt [eiseres] dagelijks klachten en beperkingen, bestaande uit nek- en schouderpijn, hoofdpijn, concentratiestoornissen, geheugenproblemen alsmede prikkelbaarheid, hetgeen wordt gestaafd door het door [eiseres] overgelegde medisch dossier. Voor de door [J.] aan [eiseres] toegebrachte schade en in de toekomst nog te lijden schade is [gedaagde] op grond van artikel 6:169 BW risico-aansprakelijk.
3. Standpunt [gedaagde]
3.1 Aangezien [J.] gezien zijn handicap nooit heeft gesproken over het vermeende ongeval en er naast [J.] en [eiseres] geen andere getuigen van het ongeval zijn en de gestelde toedracht derhalve enkel en alleen is gebaseerd op de verklaring van [eiseres] - een verklaring die overigens ook nog eens innerlijk tegenstrijdig en niet logisch is - wordt de gestelde toedracht van en de betrokkenheid van [J.] bij het vermeende ongeval bij gebrek aan wetenschap betwist.
3.2 Gesteld dat het ongeval zich wel heeft voorgedaan - quod non - dan is niet ondenkbaar dat gedragingen van [eiseres] zelf - zij omhelsde [J.] c.q. hield hem in de houdgreep - tot het ongeval hebben geleid terwijl [J.] in feite niets deed.
Zo al zou moeten worden aangenomen dat [J.] het vermeende ongeval heeft veroorzaakt, dan kan zijn gedrag, gezien de omstandigheden dat hij ten tijde van het ongeval erg jong was en bovendien verstandelijk gehandicapt en authistisch én gelet op het feit dat [eiseres] als volwassen professioneel begeleidster van [J.] rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat [J.] een onverwachte gevaarlijke beweging zou maken waarbij hij haar mogelijk pijn zou doen, niet als onrechtmatig worden aangemerkt. [gedaagde] is derhalve niet aansprakelijk.
3.3 Er bestaat geen causaal verband tussen de klachten van [eiseres] en het vermeende handelen van [J.]. De klachten van [eiseres] zijn algemeen van aard en kunnen het gevolg zijn van veel oorzaken, waaronder de zorg voor haar kind. Bovendien blijkt uit de medische stukken dat [eiseres] een lange ziektegeschiedenis heeft met deels vage klachten. Voorts blijkt daaruit dat het vermeende ongeval als een van de vele mogelijke oorzaken van de klachten van [eiseres] wordt genoemd.
3.4 Zo er wel sprake is van een onrechtmatige gedraging van [J.] - quod-non - dan moet de vermeende schade op grond van artikel 6:101 BW geheel voor rekening van [eiseres] komen. [J.] kan gezien zijn handicap en leeftijd niet aansprakelijk worden gesteld. Bovendien had [eiseres] als professioneel begeleidster van [J.] moeten anticiperen op mogelijk gevaarscheppend gedrag van [J.].
Overigens dient [eiseres] - nu de vermeende schade is ontstaan in de uitoefening van haar werkzaamheden - haar werkgever aan te spreken en niet [gedaagde].
3.5 [eiseres] heeft geen belang bij een schadestaatprocedure aangezien de schade inmiddels bekend moet zijn, althans op eenvoudige wijze moet kunnen worden berekend.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Allereerst dient de vraag te worden beoordeeld of [gedaagde] ingevolge artikel 6:169 lid 1 BW risico-aansprakelijk is voor de door [eiseres] gepretendeerde onrechtmatige gedraging van [J.].
4.2 [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat - zo voormelde gedraging zou hebben plaatsgevonden - voormelde vraag ontkennend dient te worden beantwoord nu [J.] dat gedrag niet kan worden toegerekend gelet op de omstandigheden dat hij ten tijde van het ongeval nog erg jong was en bovendien authistisch en verstandelijk gehandicapt is.
De rechtbank is echter van oordeel dat noch de jeugdige leeftijd noch de geestelijke dan wel lichamelijke tekortkoming van [J.] aan toepassing van artikel 6:169 BW in de weg staan. Uit de systematiek die de wetgever hanteert - waarin de jeugdige leeftijd en de geestelijke en lichamelijke tekortkoming gelijkelijk worden behandeld, in het bijzonder met betrekking tot artikel 6:164 BW - vloeit namelijk voort dat de niet-toerekenbaarheid van het kind niet alleen betrekking heeft op de jeugdige leeftijd van het kind maar ook op een geestelijke of lichamelijke tekortkoming.
4.3 Dat [eiseres] als professioneel begeleidster van [J.] bedacht had moeten zijn op mogelijk onverwacht gedrag van [J.] en om die reden niet gezegd kan worden dat er sprake is van een onrechtmatige gedraging van [J.], gelijk [gedaagde] heeft betoogd, vermag de rechtbank evenmin in te zien nu voormelde omstandigheid eerst een rol kan spelen in het kader van toepassing van artikel 6:106 BW - vermindering van een schadevergoedingsplicht - en niet in het kader van de allereerst te beantwoorden vraag of [gedaagde] risico-aansprakelijk is voor de vermeende gedraging van haar zoon.
4.4 Aan een mogelijke toepassing van gemeld artikel 6:106 BW komt de rechtbank evenwel niet toe aangezien zij van oordeel is dat niet tot aansprakelijkheid van [gedaagde] kan worden geconcludeerd nu het gedrag van [J.] gelet op het navolgende niet als maatschappelijk onzorgvuldig kan worden aangemerkt en - mitsdien- niet als onrechtmatig.
Alhoewel partijen van mening verschillen over de vraag of het ongeval heeft plaatsgevonden, zijn ze - ervan uitgaande dat dat het geval is - het er over eens dat [J.] een en ander onopzettelijk heeft veroorzaakt. Bovendien kan worden aangenomen dat het ongeval heeft plaatsgevonden kort nádat [J.] en [eiseres] elkaar op een speelse manier hadden omhelsd. Gelet op deze omstandigheden en gelet op het feit dat de vermeende gedraging van [J.] - het omhoog springen - niet dermate groot gevaar opleverde dat hij dat naar maatstaven van zorgvuldigheid achterwege had moeten laten - gelijk ook [gedaagde] heeft betoogd - en in iéder geval niet kan worden gezegd dat die voorzienbaarheid groot genoeg was om het als onverantwoord af te keuren, kan niet worden geconcludeerd dat [J.] jegens [eiseres] heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.5 Bijgevolg zal de vordering van [eiseres] worden afgewezen.
5. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
De rechtbank:
1. wijst de vordering van [eiseres] af;
2. veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op fl. 400,-- aan verschotten en fl. 1720,-- aan salaris van de procureur;
3. verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma, vice-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 9 november 2001 door mr. Oostdijk, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
jw-v