ECLI:NL:RBGRO:2002:AD9251

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
25 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38497
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Praktiek
  • mr. Oostdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en arbeidsongeschiktheid na ongeval met Eiseres

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Groningen op 25 januari 2002, gaat het om een geschil tussen Eiseres en Gedaagde over schadevergoeding na een ongeval op 12 augustus 1994. Eiseres, die voorafgaand aan het ongeval werkloos was, heeft een vordering ingesteld voor schadevergoeding wegens verlies van arbeidsvermogen en andere schadeposten. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen reeds vastgesteld dat Eiseres recht heeft op schadevergoeding, maar de hoogte van deze schade moet nog worden bepaald. De rechtbank overweegt dat Eiseres, ondanks haar leeftijd, goede kansen op de arbeidsmarkt zou hebben gehad, vooral in de gezondheidszorg, en dat haar opleiding tot voedingsassistente haar kansen op werk zou hebben vergroot. De rechtbank concludeert dat Eiseres geen preëxistente klachten had die haar mogelijkheden om te werken zouden hebben beperkt. De rechtbank gaat uit van een werkweek van 20 uur voor Eiseres tot haar 55ste en houdt rekening met de gezinssituatie van Eiseres bij de schadeberekening. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding voor huishoudelijke hulp af, omdat Eiseres in staat is om zelf huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De rechtbank oordeelt dat de wettelijke rente over de schadevergoeding moet worden berekend vanaf de datum van het ongeval. De rechtbank gelast een comparitie van partijen om tot een vergelijk te komen over de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR CIVIEL RECHT
ENKELVOUDIGE KAMER
Datum: 25 januari 2002
Reg.nr.: 38497 / HA ZA 99-250
V O N N I S
in de zaak van:
Eiseres,
wonende te N.,
eiseres bij exploot van dagvaarding d.d. 16 maart 1999,
hierna te noemen Eiseres,
procureur mr. T.S. Plas,
en
Gedaagde,
gevestigd te U.,
gedaagde bij opgemeld exploot van dagvaarding,
hierna te noemen gedaagde,
procureur mr. H.E.M. Hulleman.
PROCESVERLOOP
Ingevolge het tussenvonnis van deze rechtbank van 13 oktober 2000 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Eiseres heeft daarna een conclusie na comparitie, tevens wijziging van eis genomen. Een kopie van de gewijzigde eis is aan dit vonnis gehecht.
Gedaagde heeft vervolgens een antwoordconclusie na comparitie genomen waarna partijen vonnis hebben gevraagd.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen en beslist in haar tussenvonnissen van 6 augustus 1999 en 13 oktober 2000.
2. De rechtbank zal uitgaan van de eis zoals die na wijziging is komen te luiden nu Gedaagde zich hiertegen niet heeft verzet.
Verlies aan arbeidsvermogen
3. Zoals reeds is overwogen in het tussenvonnis van 13 oktober 2000 moet voor de vaststelling van de hoogte van de schade die Eiseres heeft geleden als gevolg van het derven van arbeidsinkomsten door het ongeval van 12 augustus 1994 rekening worden gehouden met een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen. Bij de beoordeling daarvan, aldus het tussenvonnis, spelen preëxistente factoren een rol zoals het feit dat Eiseres voorafgaand aan het ongeval reeds 2,5 jaar werkloos was en de vraag of zij voor het ongeval al dan niet reeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was.
4. De rechtbank overweegt met betrekking tot de stellingen omtrent de werkloosheid van Eiseres voorafgaand aan het ongeval als volgt.
Een aantal sollicitaties van Eiseres voor het ongeval heeft geen resultaat opgeleverd. Dit lag blijkens de stukken evenwel niet alleen aan de leeftijd van Eiseres maar ook aan het feit dat sommige banen niet te combineren vielen met de gezinssituatie (opgroeiende kinderen) van Eiseres. Dit laatste bezwaar is gelet op de rapporten van Heling & Partners (hierna te noemen: Heling) komen te vervallen nu de leeftijd van de kinderen inmiddels zodanig is dat de mogelijkheden om buitenshuis te gaan werken voor Eiseres steeds groter zijn geworden. Daarnaast heeft Eiseres haar eigen kansen dienaangaande vergroot althans willen vergroten door een cursus "oriëntatie scholing en beroep" en een opleiding tot voedingsassistente te volgen. Daarmee heeft Eiseres blijk gegeven van haar motivatie arbeid te verrichten en daartoe nieuwe mogelijkheden op de arbeidsmarkt te benutten. Te meer daar uit de rapporten van Heling blijkt dat er grote vraag is naar personeel in de gezondheidszorg, kan Gedaagde in het licht van het voorgaande niet worden gevolgd in haar stelling dat Eiseres geen reële kansen meer zou hebben gehad op de arbeidsmarkt.
Bespreking van de stellingen omtrent de reden van het ontslag van Eiseres bij haar werkgever in maart 1992 acht de rechtbank op grond van het bovenstaande niet (langer) relevant.
De verklaring voor het feit dat Eiseres gedurende een half jaar voorafgaand aan het ongeval niet heeft gesolliciteerd, kan worden gevonden in de brief d.d. 21 maart 1994 van de Stichting Werkgelegenheidsprojecten SWP aan de Bedrijfsvereniging. Hierin staat vermeld dat "het beter is dat Eiseres nu stopt met haar opleiding en tot zichzelf komt." Volgens de brief zal vóór de zomer gekeken worden wat vervolgens de stappen zijn die Eiseres moet nemen om een gekwalificeerde start op de arbeidsmarkt te maken. Ook op grond van deze omstandigheid kunnen derhalve geen beperkingen van de mogelijkheden van Eiseres op de arbeidsmarkt worden aangenomen.
5. Omtrent de vraag of Eiseres voor het ongeval reeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was, wordt het volgende overwogen.
Vaststaat dat Eiseres in 1976, september 1991 (gedurende tien dagen) en november 1991 (gedurende ruim een maand) met lichamelijk klachten is uitgevallen. De reden voor de eerste uitval in 1976 was gelegen in het feit dat het werk als gezinsverzorgster lichamelijk te zwaar was voor Eiseres. Aangezien eventueel werk als gezinsverzorgster in deze zaak niet meer aan de orde is, zal deze eerste uitval verder onbesproken worden gelaten.
Dat Eiseres twee maal in 1991 is uitgevallen hoeft niet noodzakelijkerwijs te leiden tot het oordeel dat Eiseres (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was. Het betreft immers beide keren een uitval van korte duur. Voorts relateert Eiseres de ontstane nek- en schouderklachten uitdrukkelijk aan overbelasting van haar knie als gevolg van een knieoperatie op 16 mei 1991. Op dit argument is door Gedaagde in het geheel niet gereageerd. Evenmin heeft zij (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat Eiseres (gedeeltelijk) arbeidsongeschiktheid is. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de klachten die Eiseres na het ongeval heeft ondervonden, van eenzelfde aard en intensiteit zijn als die ten gevolge waarvan Eiseres in 1991 is uitgevallen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er sprake is van preëxistente klachten bij Eiseres. Derhalve zouden voor Eiseres geen beperkingen hebben bestaan om deel te nemen aan het arbeidsproces. De rechtbank kan daarom de conclusies van Heling volgen dat Eiseres geschikt zou zijn voor een functie als keukenassistente. Voorts bestaat, zoals onder 4. reeds is overwogen, volgens deze rapporten een groot tekort aan werkenden in de gezondheidszorg zodat er van moet worden uitgegaan dat Eiseres - ondanks haar gevorderde leeftijd - goede mogelijkheden zou hebben gehad op de arbeidsmarkt.
Ten aanzien van de vraag of Eiseres een baan met haar gezinssituatie zou hebben kunnen combineren blijkt uit het tweede rapport van Heling van 30 januari 2001 dat Eiseres bovenvermelde opleiding tot voedingsassistente mede heeft beëindigd omdat de daaruit voortvloeiende werktijden niet vielen te combineren met haar gezin. De kinderen van Eiseres waren op dat moment rond de 8 en 14 jaar oud. Volgens het rapport is de reden dat Eiseres vanaf 1996 een baan wel meent te kunnen combineren met haar gezin voornamelijk gelegen in de aard van de werkzaamheden. Het gaat, aldus Heling, om werk dat Eiseres tijdens de schooltijden kan verrichten. De rechtbank beschouwt met het voorgaande de stelling dat Eiseres vanaf 1996 een baan wel met haar gezin zou kunnen combineren, genoegzaam onderbouwd
De rechtbank acht het daarom redelijk bij de begroting van de door Eiseres geleden schade uit te gaan van de verwachting dat Eiseres als keukenhulp werkzaam zou zijn geweest.
6. Vervolgens dient te worden geoordeeld hoeveel uren Eiseres per week als keukenhulp zou hebben gewerkt en tot welke leeftijd zij zou hebben doorgewerkt.
De stellingen dienaangaande zijn door partijen niet (afdoende) nader onderbouwd zodat de rechtbank zich zal baseren op het derde rapport van Heling van 26 februari 2001. Hierin wordt vermeld dat Eiseres, gelet op haar gezinssituatie met opgroeiende kinderen, steeds minder aan huis is gebonden en dat de mogelijkheden om extern te gaan werken steeds ruimer worden. Een optie van 20 à 24 uren per week behoort dan tot de mogelijkheden, aldus voormeld rapport.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank er bij de schadeberekening van uitgaan dat Eiseres in de periode van juli 1996 tot aan haar 55-ste 20 uren per week zou hebben gewerkt. Een werkweek van 20 uur acht de rechtbank in het geval van Eiseres het maximaal haalbare, gelet op de uren die zij volgens het eerste rapport van Heling van 20 november 1997 ook nog zou moeten besteden aan huishouding, onderhoud aan de woning enzovoort. De rechtbank acht aannemelijk dat Eiseres uiterlijk op haar 55-ste zou zijn gestopt met werken. Aanknopingspunten hiervoor vindt de rechtbank in de ervaring in vergelijkbare zaken en in de aard van de werkzaamheden. Zoals Eiseres zelf heeft gesteld gaat het om lichamelijk werk dat lange tijd achtereen staand moet worden verricht en waarbij regelmatig zwaar moet worden getild. Dergelijk werk wordt, naarmate de leeftijd vordert, steeds moeilijker te verrichten waarbij naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak de grens bij een leeftijd van 55 jaar ligt.
Huishoudelijke hulp
7. De rechtbank heeft met betrekking tot de gestelde schade wegens behoefte aan huishoudelijke hulp in het vonnis van 13 oktober 2000 overwogen dat deze behoefte verband moet houden met het feit dat Eiseres zelf niet in staat is huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
In haar brief van 31 januari 1997 aan Gedaagde heeft Bureau Pals meegedeeld dat Eiseres de huishoudelijke hulp heeft opgezegd per 16 juli 1996. Als reden wordt opgegeven dat Eiseres geen werkzaamheden buitenshuis meer verricht en haar werkzaamheden ten behoeve van de eigen huishouding kan doseren en zoveel mogelijk spreiden. Met betrekking tot de huishouding worden, zo blijkt uit de brief, op dit moment geen concrete kosten gemaakt.
Uit het voorgaande blijkt dat Eiseres in staat is zelf huishoudelijke werkzaamheden te verrichten zodat er geen grond is de dienaangaande gevorderde schadevergoeding toe te wijzen. De rechtbank acht de door Gedaagde terzake reeds betaalde vergoeding van f. 660,- een adequate vergoeding in de kosten van de huishoudelijke hulp die Eiseres in de periode vanaf het ongeval tot aan de opzegging heeft ingeschakeld.
Woning- en tuinonderhoud
8. De geclaimde kosten met betrekking tot onderhoud van tuin en woning komen naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking. Gesteld noch gebleken is dat Eiseres in staat is dit onderhoud zelf te verrichten. Het dienaangaande gevorderde schadebedrag dat - nu terzake geen professionele hulp is ingeschakeld - abstract berekend moet worden komt de rechtbank niet onredelijk voor. Nu Gedaagde hiertegen geen bezwaar (meer) heeft gemaakt, zal hiervoor vanaf 1995 tot aan haar 75-ste een bedrag van f. 740,- per jaar worden toegekend.
Materiële schade
9. Ter comparitie heeft Gedaagde de geclaimde schade erkend tot een bedrag van f. 1.534,60, zodat dit bedrag zal worden toegekend. Dit betreft de posten reiskosten, pijnstillers, whiplash-gym, lidmaatschap NSWP en orthopedisch kussen.
Smartengeld
10. Nu Eiseres lichamelijk letstel heeft opgelopen ten gevolge van het ongeval heeft zij recht op een vergoeding die de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast zal stellen op een bedrag van f. 20.000,-. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de lichamelijke gevolgen van het ongeval voor Eiseres en de beperkingen die zij als gevolg daarvan in haar dagelijkse leven ondervindt. Bovendien heeft de rechtbank rekening gehouden met de geldbedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegewezen.
Kosten deskundige bijstand
11. De rechtbank acht de hoogte van de door Eiseres gestelde kosten ter vaststelling van haar schade in verhouding tot de hoogte van de door haar geleden schade niet onredelijk hoog, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
12. Naar het oordeel van de rechtbank dient, bij de wijze waarop wettelijke rente wordt berekend, in een geval als dit ervan uit te worden gegaan dat bij verlies van arbeidsvermogen de benadeelde eerst schade lijdt op het tijdstip waarop het nadeel in het vermogen van de benadeelde ontstaat. Immers, het inkomen dat zonder het ongeval middels een baan zou zijn verworven, wordt niet genoten.
Bureau Pals heeft in haar derde rapport van 20 maart 2001 de schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen berekend met ingang van 1995. Gelet hierop zal de rechtbank de wettelijke rente over het toe te kennen bedrag terzake van verlies van arbeidsvermogen toekennen vanaf 1 januari 1995.
De rechtbank zal de wettelijke rente over het gevorderde smartengeld toewijzen vanaf 12 augustus 1994, de datum van het ongeval. Ten aanzien van de beide overige posten zal wettelijke rente worden gerekend vanaf de door Bureau Pals als eerste gehanteerde kapitalisatiedatum, te weten 1 januari 1998.
WAO voorbehoud
13. De rechtbank acht termen aanwezig om de vordering wat betreft het WAO voorbehoud toe te wijzen. Eiseres zal dus moeten worden gecompenseerd ingeval een eventuele wijziging van de WAO zou leiden tot een vermindering van haar uitkering.
Fiscale garantie
14. Eveneens ziet de rechtbank - mede als gevolg van de veranderde fiscale wetgeving - aanleiding het verzoek van Eiseres om een fiscale garantie te honoreren in voege als in het dictum vermeld. Indien de belastingdienst de toe te kennen bedragen op enigerlei wijze zou mogen belasten met inkomstenbelasting en/of premieheffing, zullen de negatieve gevolgen voor Eiseres worden gecompenseerd.
15. Het bovenstaande vormt in beginsel aanleiding tot het doen opmaken van een nieuwe actuariële berekening van de door Eiseres geleden schade hetgeen wederom de nodige kosten met zich brengt. De rechtbank is evenwel van oordeel dat partijen - mede ter verdere vermijding van deze kosten - in staat moeten worden geacht om in onderling overleg met inachtneming van het voorgaande tot een vergelijk te komen. Hierbij dienen uiteraard ook de bedragen te worden meegenomen die Gedaagde reeds aan Eiseres heeft vergoed.
De rechtbank zal hiertoe wederom een comparitie van partijen gelasten.
16. In afwachting van deze comparitie zal verder elke beslissing worden aangehouden.
BESLISSING
De rechtbank:
RECHT DOENDE,
1. gelast partijen - Eiseres in persoon en Gedaagde rechtsgeldig vertegenwoordigd - met hun procureur te verschijnen op dinsdag 19 februari 2002 te 14:00 uur voor de vice-president van deze rechtbank mr. Praktiek, in een der zalen van het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1 te Groningen;
2. bepaalt dat uitstel in beginsel slechts éénmaal zal worden verleend en wel op verzoek van de meest gerede partij, mits het verzoek binnen 14 dagen na het uitspreken van het vonnis is ingediend, deugdelijk is gemotiveerd en een opgave behelst van de verhinderdata van beide partijen gedurende de eerste drie maanden na de oorspronkelijk vastgestelde datum;
3. houdt verder elke beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Praktiek, vice-president en uitgesproken ter openbare terechtzitting van vrijdag 25 januari 2002, door mr. Oostdijk, rechter in tegenwoordigheid van de griffier.
hji/jn Zaaktypering: 6.1.3