ECLI:NL:RBGRO:2002:AD9470

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
21 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
070376-01
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • [rechter1]
  • [rechter2]
  • [rechter3]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens seksueel misbruik van minderjarigen

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te Groningen op 21 februari 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van minderjarigen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2002. De officier van justitie had een vordering ingediend om de tenlastelegging nader te omschrijven, welke door de rechtbank werd toegewezen. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er voldoende basis was voor de aanhouding, gezien de drie concrete aangiften van slachtoffers die expliciete ontuchtige handelingen beschreven.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, te weten het plegen van handelingen met iemand beneden de twaalf jaar en ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige. De rechtbank hield rekening met de psychiatrische en psychologische rapportages die concludeerden dat de verdachte in licht verminderde mate toerekeningsvatbaar was. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun omgeving.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zou laten behandelen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en dat het vertrouwen van de samenleving in de kinderopvang ernstig was geschaad door zijn handelen. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE GRONINGEN
parketnummer: 070376-01
datum uitspraak: 21 februari 2002
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. Marie
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans verblijvende in PI De Grittenborgh.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2002.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
….
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt nader zal worden omschreven:
….
Deze vordering is door de rechtbank, gehoord de verdachte en de raadsvrouw, toegewezen.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE / RECHTMATIGHEID VAN HET VERKREGEN BEWIJS
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsvrouw als verweer aangevoerd dat verdachte werd aangehouden en inverzekeringgesteld toen er geen reden was voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van haar cliënt, zulks hetzij rechtstreeks volgend uit het op dat moment voorhanden materiaal, hetzij door het verzuim de zaak al dan niet vrijwillig ter advisering voor te leggen aan een expertisegroep (nader te noemen: de Expertisegroep), bestaande uit deskundigen afkomstig uit drie verschillende - bij seksuele misdrijven betrokken - disciplines die op grond van de Aanwijzing van het College van Procureurs-generaal "Opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidssituaties" in het leven is geroepen.
De raadsvrouw is van mening dat het openbaar ministerie hierdoor onrechtmatig heeft gehandeld en verzoekt primair het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair de na zijn aanhouding gegeven verklaringen van verdachte van het bewijs uit te sluiten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De officier van justitie heeft verdachtes aanhouding en inverzekeringstelling gebaseerd op drie aangiften waarin concrete handelingen tussen de slachtoffers en verdachte werden omschreven. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte kon worden aangenomen.
Hoewel met de resultaten van twee studioverhoren en een medisch onderzoek deze aangiften niet konden worden bevestigd is de rechtbank van oordeel dat, het redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte bleef bestaan.
In de Aanwijzing van het College van Procureurs-generaal "Opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidssituaties" - die door de raadsvrouw in haar verweer is aangehaald - staat:
"Er kunnen indicaties zijn om zeer terughoudend te zijn om een redelijk vermoeden van schuld aan te nemen op grond van een enkele aangifte. Dit is met name het geval als de aangifte vaag en algemeen is."
In deze zaak lagen echter drie zeer concrete aangiften ten grondslag aan de beslissing van de officier van justitie om verdachte aan te houden. In deze aangiften worden expliciete ontuchtige handelingen beschreven en wordt de relatie tussen deze handelingen en verdachte gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de officier van justitie zich hierom niet zeer terughoudend op te stellen.
Voornoemde aanwijzing verplicht, indien er sprake is van herinneringen van voor het derde levensjaar, "het consulteren van een Expertisegroep alvorens een inschatting te maken van de zaak en de daaropvolgende beslissingen in het opsporingsonderzoek voor te bereiden."
Op het moment van aangifte waren twee meisjes respectievelijk 3,5 jaar en bijna 4 jaar oud en vertelden zij hun moeder over recent misbruik door verdachte, zodat er geen sprake is geweest van herinneringen van voor hun derde levensjaar. Naar het oordeel van de rechtbank behoefde de Expertisegroep voor hen derhalve niet ingeschakeld te worden.
De aangiften boden naar het oordeel van de rechtbank namelijk voldoende basis om een inschatting te maken van de zaak en het voorbereiden van de daaropvolgende beslissingen in het opsporingsonderzoek.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank heeft naar aanleiding van een kennelijke vergissing in de vijftiende regel van het onder 2 ten laste gelegde feit aan het einde van deze regel het woord "en" toegevoegd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
….
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
KWALIFICATIE
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert de volgende strafbare feiten op:
De voortgezette handeling van:
1. Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd en
2. Ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 19 september 2001, opgemaakt door R. Vriesema, en de psychologische rapportage d.d. 10 december 2001 opgemaakt door drs. A. Warnaar.
De conclusie van het rapport van R. Vriesema luidt, zakelijk weergegeven, dat het tenlastegelegde en bewezenverklaarde aan verdachte slechts in licht verminderde tot verminderde mate kan worden toegerekend.
De conclusie van het rapport van drs. A. Warnaar luidt, zakelijk weergegeven, dat het tenlastegelegde en bewezenverklaarde aan verdachte slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt die over in die zin dat zij van oordeel is dat het tenlastegelegde en bewezenverklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
MOTIVERING STRAF
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie;
b) - de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
het onderzoek op de terechtzitting d.d. 7 februari 2002;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 11 juli 2001. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld;
- de over de verdachte door de Het Leger des Heils te Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapportages d.d. 11 oktober 2001 en 7 februari 2002;
- voormelde psychiatrische en psychologische onderzoeksrapportages d.d. 19 september 2001 en 10 december 2001.
Vrijheidsstraf
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd.
Enerzijds neemt de rechtbank hierbij het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft in een periode van meerdere jaren vele zeer jonge meisjes misbruikt. Verdachte heeft de lichamelijke integriteit van deze meisjes geschonden, terwijl hij bewust hun zorg op zich had genomen en deze zorg zijn primaire doel had moeten zijn. Verdachte heeft zichzelf toegestaan de ontuchtige handelingen te verrichten door zichzelf alleen als grens te stellen, dat hij deze meisjes niet met zijn penis mocht penetreren. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen door hulp te zoeken of zijn baan op te zeggen.
Door toedoen van de verdachte hebben de ouders van de slachtoffers naast boosheid, verdriet en teleurstelling een schuldgevoel opgelopen, daar zij hun kinderen hebben toevertrouwd aan een man die hun kinderen vervolgens voor zijn lustbeleving heeft gebruikt. Andere ouders zijn ook opgeschrikt en bewust gemaakt van de kwetsbaarheid van hun kinderen en de mogelijkheid dat hun vertrouwen wordt misbruikt door degene aan wie zij de zorg van deze kinderen toevertrouwen. Tevens zijn de collega's van verdachte door diens handelen aangedaan en voelen zij zich verantwoordelijk voor het feit dat het seksueel misbruik van de meisjes plaats heeft gevonden op de plek waar zij met verdachte samenwerkten.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het volgende.
Door een gebrekkige persoonlijke ontwikkeling van verdachte kunnen de feiten hem in licht verminderde mate worden toegerekend. Verdachte lijkt eindelijk zijn verantwoordelijkheid te nemen door vele feiten te bekennen. Verdachte verklaart tevens in te zien dat hij misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en toont zich bereid hulp voor zijn stoornis te aanvaarden.
De rechtbank oordeelt, dat op basis van het vorenstaande en van de kans op recidive een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf voorwaardelijk zal dienen te worden opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich verplicht laat behandelen. Daar een langdurige behandeling is geïndiceerd dient de proeftijd naar het oordeel van de rechtbank 3 jaar te bedragen.
Hoewel de rechtbank niet de ten laste gelegde feiten ten aanzien van L., T. en N. wettig en overtuigend bewezen acht, is dit voor de rechtbank geen reden om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank oordeelt dat een lagere straf geen recht zou doen aan de ernst van de zaak, daar door toedoen van verdachte het vertrouwen van de samenleving in de kinderopvang ernstig is geschaad.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 56, 57, 244, 249 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 1 jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op drie jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging óók kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens het Leger des Heils Groningen, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde zich zal laten opnemen in een psychiatrische kliniek en aldaar zal verblijven zolang de leiding van de inrichting dat noodzakelijk acht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. [rechter1], voorzitter, [rechter2] en [rechter3], in tegenwoordigheid van mr. [griffier] als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2002.