ECLI:NL:RBGRO:2002:AE1388

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
57564 KGZA 02-88
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H. Praktijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van contractuele verplichtingen inzake ADL-assistentie

In deze zaak heeft eiseres, die spastisch is en afhankelijk van hulp van derden, gedaagde, de Stichting Fokus Exploitatie, gedagvaard in kort geding. Eiseres vorderde dat gedaagde zou worden veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de verplichtingen uit een contract van 7 juni 1995 na te komen. Dit contract hield in dat gedaagde eiseres elke werkdag om 06.00 uur zou helpen met dagelijkse levensverrichtingen, zoals uit bed halen, douchen en aankleden. Eiseres stelde dat gedaagde deze verplichtingen niet nakwam en dat zij hierdoor in haar dagelijkse leven werd benadeeld. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiseres in de maanden voorafgaand aan de dagvaarding nauwelijks gebruik had gemaakt van de aangeboden hulp, wat leidde tot de opzegging van de overeenkomst. Tijdens de zitting op 27 maart 2002 zijn beide partijen verschenen, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat en gedaagde door haar algemeen directeur en een advocaat. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er al geruime tijd onenigheid bestond tussen partijen over de geleverde diensten. Eiseres had klachten over de geboden hulp, terwijl gedaagde stelde dat eiseres niet voldoende gebruik maakte van de diensten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opzegging van de overeenkomst door gedaagde rechtmatig was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij niet op de hoogte was van de gevolgen van haar beperkte gebruik van de diensten. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 57564 KGZA 02-88
Datum uitspraak: 12 april 2002
VO N N I S
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. G. Jonkman,
advocaat mr.ir. A.F. van Dam,
en
de STICHTING FOKUS EXPLOITATIE,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
procureur mr. J.J. van der Molen.
PROCESVERLOOP
Eiseres heeft gedaagde doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de verplichtingen uit het contract van 7 juni 1995 na te komen waarbij gedaagde iedere werkdag ’s ochtends te 06.00 uur eiseres hulp verleent in die zin dat gedaagde eiseres uit bed haalt, hulp verleent bij het douchen, eiseres in haar rolstoel helpt, hulp verleent bij het uit- en aankleden voor en na het douchen en eventueel hulp verleent bij het verzorgen van de kinderen van eiseres, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 450,-- (zegge: vierhonderdenvijftig euro) voor iedere keer dat gedaagde handelt in strijd met het voornoemde bevel.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 27 maart 2002, is eiseres verschenen, vergezeld van mr. S.F.W. van ’t Hullenaar, kantoorgenoot van mr. Van Dam.
Gedaagde is verschenen in de persoon van [algemeen directeur], algemeen directeur van gedaagde, vergezeld van de regiomanager [regiomanager] en de projectmanager [projectmanager]. Tevens heeft gedaagde zich doen vergezellen van mr. Van der Molen.
Eiseres heeft conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij zij producties in het geding heeft gebracht.
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd eiseres hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eiseres in de kosten van de procedure.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, waarbij gedaagde een pleitnotitie heeft overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op heden.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten:
Eiseres is spastisch en is vanwege die handicap voor iedere handeling aangewezen op hulp van derden.
Gedaagde is een projectorganisatie en aangewezen instelling voor zogenaamde ADL-assistentie (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen) voor diverse clusterprojecten in Nederland, waaronder Arnhem. Dit betreft groepen woningen die aan zwaar lichamelijk gehandicapten de mogelijkheid bieden tot integratie en zelfstandig wonen in een buurt met niet-gehandicapten. Aldaar zijn ADL-assistenten 24 uur beschikbaar om de gehandicapte bewoners, onder wie eiseres tot 4 december 2001, bij te staan bij algemene dagelijkse levensverrichtingen.
Om voor een ADL-woning in aanmerking te komen dient de lichamelijk gehandicapte zodanig zelfredzaam te zijn dat, met behulp van maximaal 30 uur per week ADL-assistentie, zelfstandig wonen gerealiseerd kan worden. Daarbij geldt een minimum-indicatie van 5 uur per week. Eiseres heeft een ADL-indicatiestelling van 6 uur per week.
Op 7 juni 1995 hebben partijen een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7: 446 BW gesloten. Deze overeenkomst hield onder meer in dat gedaagde eiseres ’s ochtends behulpzaam zou zijn bij diverse algemene dagelijkse levensverrichtingen. Die hulp zou blijkens die overeenkomst op aangeven van eiseres rond 06.00 uur aanvangen. Dat tijdstip is mede overeengekomen omdat bedoelde hulp omstreeks drie kwartier tot een uur in beslag neemt en eiseres tussen 07.00 uur en 07.15 uur naar haar werk vertrekt, waar zij om 07.30 uur aanwezig dient te zijn.
Reeds geruime tijd is er sprake geweest van onenigheid tussen partijen omtrent de dienstverlening die eiseres van gedaagde ontvangt.
Die onenigheid bestaat enerzijds uit bij eiseres bestaande klachten dat zij regelmatig niet in voldoende mate door gedaagde is geholpen en anderzijds uit bij gedaagde bestaande klachten dat de hulpvraag van eiseres regelmatig minder dan 6 uur per week bedroeg danwel dat eiseres gedurende bepaalde periodes geen enkele hulp vroeg.
Diverse malen zijn daaromtrent gesprekken gevoerd.
Bij brief d.d. 5 februari 2001 heeft gedaagde aan eiseres onder meer het volgende doen weten:
‘In het gesprek dat op uw verzoek plaatsvond na een gesprek van u, mevrouw Onck en mevrouw Verhagen (regiomanager) op 4 december 2000, waarin zij meedeelden dat u, ondanks eerdere en herhaalde afspraken daarover, geen of nauwelijks ADL-diensten afneemt, daardoor feitelijk onder de minimum-indicatie voor een Fokuswoning raakt, waardoor van u gevergd zou mogen worden, naar een andere woning om te zien (een en ander ook conform de subsidieregeling en uw huurovereenkomst), kwam onder meer het navolgende aan de orde.
(…)
5. (…) in het onverhoopte geval een en ander opnieuw zal mislukken, Fokus zich genoodzaakt en gerechtigd ziet, de dienstverlening te beëindigen door opzegging om gewichtige redenen van de overeenkomst tot dienstverlening en uw verhuizing te bevorderen.
6. Mede op grond van het voorgaande werden de volgende afspraken gemaakt:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. assistentie wordt op afroep gegeven met dien verstande dat ’s ochtends, na een tijdige oproep daartoe, assistentie kan worden geboden tussen 05.45 uur en 06.25 uur. Op dat laatste tijdstip beëindigen de assistenten de dienstverlening, welke daarna door de partner van mevrouw wordt overgenomen. [eiseres] zal deze vroege ochtendassistentie iedere werkdag middels een oproep vragen en over het algemeen ook tijdens de weekenden. Haar afwezigheid, waardoor de oproep tot dienstverlening zal uitblijven, zal zij tijdig aan de projectmedewerkers doorgeven. (Met de in dit punt aangegeven eindtijd van 06.25 uur stemt [eiseres], gegeven de omstandigheden, node doch nadrukkelijk in.)’.
Bij brief van 4 december 2001 heeft gedaagde aan eiseres onder meer het volgende medegedeeld:
‘Onderdeel van deze afspraken dat u (weer) ADL-assistentie zou inroepen van Fokus. Uit de registratiegegevens van het project blijkt dat u in de periode na 1 februari 2001 dat in zeer geringe mate heeft gedaan en in de afgelopen drie maanden in het geheel niet.
Daarmee is een situatie bereikt waarvoor u reeds op 4 december 2000 en op 1 februari 2001 bent gewaarschuwd.
Onder verwijzing naar mijn brief van 5-2-2001 deel ik u mee dat Fokus met ingang van heden u de overeenkomst tot dienstverlening om gewichtige redenen opzegt en u derhalve na heden geen enkele ADL-assistentie meer zal verlenen, één en ander conform artikel 7: 460 BW.’
In antwoord daarop heeft de raadsman van eiseres bij schrijven van 8 januari 2002, onder verwijzing naar de overeenkomst van 7 juni 1995, aan gedaagde onder meer het volgende doen weten:
‘Helaas is gebleken dat ongeveer sinds februari 2001 cliënte nog maar slechts 15 minuten hulp ’s morgens krijgt waardoor de overeengekomen werkzaamheden niet werden voltooid. Zo kwam het vaak voor dat cliënte alleen uit bed werd gehaald en uitgekleed werd. Vervolgens werd haar te kennen gegeven dat er geen tijd meer was om haar “af te helpen” en dat haar partner “de rest” maar voor zijn rekening moest nemen.
Tot grote verbazing van cliënte schrijft u haar op 4 december 2001 dat u de overeenkomst wenst op te zeggen, omdat zij in de periode na 1 februari 2001 in geringe mate gebruik maakte van uw diensten en de laatste drie maanden in het geheel geen gebruik heeft gemaakt van uw diensten. U hebt echter zelf een situatie gecreëerd waarbij cliënte sinds februari 2001 geen gebruik meer kan maken van de overeengekomen door u te leveren diensten. (…) Uw opzegging vindt geen enkele grondslag en is ongeldig.
Cliënte geeft uitdrukkelijk te kennen dat zij per 14 januari 2002 van u vordert dat u de overeenkomst op de juiste wijze nakomt en ervoor zorgt dat cliënte 5 dagen per week ’s ochtends om 06.00 uur de hulp krijgt waar zij op grond van het voornoemde contract recht op heeft.’
Bij bericht van 10 januari 2002 heeft gedaagde aan de raadsman van eiseres medegedeeld bij haar standpunt te blijven, met zich meebrengend dat gedaagde geen gevolg zou geven aan de vordering van eiseres op 14 januari 2002 weer diensten aan haar te verlenen.
Beoordeling van het geschil:
Gelet op het geheel van de feiten en omstandigheden in onderling verband bezien is voldoende aannemelijk geworden dat met de overeenkomst van 7 juni 1995 mede is beoogd dat de overeengekomen hulp op een zodanig tijdstip in de ochtend zou plaatsvinden, dat eiseres tijdig naar haar werkplaats zou kunnen vertrekken.
In dit verband is tevens van belang dat onweersproken is dat diverse andere bewoners in het desbetreffende ADL-project met datzelfde doel ’s ochtends geholpen dienden te worden.
Bedoeld oogmerk is tot op heden niet gewijzigd en ligt mede ten grondslag aan hetgeen is neergelegd in de vorenaangehaalde brief d.d. 5 februari 2001 van gedaagde aan eiseres.
Naar voorlopig oordeel is alleszins aannemelijk dat in een situatie als de onderhavige – waar diverse personen in het ADL-project ’s ochtends geholpen moeten worden om tijdig naar hun werk te kunnen vertrekken – afspraken moeten worden gemaakt met die personen omtrent de respectievelijke tijdstippen waarop die hulp wordt geboden. Die tijdstippen dienen vast te liggen, zodat een ieder daarmee rekening kan houden. Direct gevolg daarvan is dat ook het eindtijdstip van de hulpverlening vaststaat en dat de ADL-assistent op dat tijdstip de dienstverlening aan de desbetreffende persoon beëindigt teneinde vervolgens een andere bewoner op het met diegene overeengekomen tijdstip behulpzaam te kunnen zijn. Dat brengt naar voorlopig oordeel tevens met zich mee dat, nu de hulp eerst aanvangt na een oproep daartoe van de bewoner, het mogelijk is dat, indien een bewoner die oproep na het overeengekomen tijdstip verricht, deze niet geheel ‘afgeholpen’ wordt, omdat de ADL-assistent die bewoner op het afgesproken eindtijdstip zal moeten verlaten vanwege afspraken met andere bewoners.
Indien dat laatste plaatsvindt in het geval van eiseres, zal haar partner haar verder behulpzaam moeten zijn. Dat is een rechtstreeks feitelijk gevolg van vorengenoemde afspraken. Of dit onderdeel is geweest van die afspraken – hetgeen eiseres bestrijdt – kan naar voorlopig oordeel in het midden blijven.
Naar voorlopig oordeel is in ieder geval niet voldoende gebleken dat eiseres niet op de hoogte was van de vorenomschreven gevolgen van het tussen partijen overeengekomene.
Gelet op de inhoud van de vorengenoemde brief d.d. 5 februari 2001 van gedaagde aan eiseres en gelet op de omstandigheid dat niet is gebleken dat eiseres eerder dan met de onderhavige dagvaarding bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud van die brief, moet het er naar voorlopig oordeel voor worden gehouden dat eiseres met de daarin beschreven afspraken in ieder geval stilzwijgend heeft ingestemd, zodat de overeenkomst d.d. 7 juni 1995 als in die zin gewijzigd moet worden beschouwd.
De in 1995 gesloten overeenkomst tussen partijen was een behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7: 446 BW, welke overeenkomst blijkens artikel 7: 460 BW wegens gewichtige redenen kon worden opgezegd door de hulpverlener.
Die opzegging heeft, zoals vorenoverwogen, daadwerkelijk plaatsgevonden. In hoeverre die opzegging op juiste gronden is geschied, ligt, gezien de dagvaarding en het ter zitting aan de orde gestelde, in beginsel thans niet ter beoordeling voor, doch gelet op het gevorderde is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent desalniettemin van belang.
Naar voorlopig oordeel is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de opzegging niet op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. In ieder geval is onvoldoende weersproken de stelling van gedaagde – onder meer opgenomen in de opzeggingsbrief d.d. 4 december 2001 – dat eiseres, blijkens de registratiegegevens van het desbetreffende project, in de periode na 1 februari 2001 in zeer geringe mate ADL-assistentie heeft ingeroepen en in de drie maanden voor 4 december 2001 in het geheel niet. De omstandigheid dat gedaagde geen opzeggingstermijn in acht heeft genomen, maakt vorenstaande naar voorlopig oordeel niet anders, nu zoals evenoverwogen onweersproken is dat eiseres gedurende drie maanden voor december 2001 geen hulp van gedaagde heeft gevraagd.
Gelet op het vorenoverwogene bestaat dan ook geen overeenkomst meer op grond waarvan gedaagde de ADL-hulp zou moeten hervatten.
Ook anderszins is geen rechtsgrond daarvoor aangevoerd.
Voor zover eiseres met haar vordering beoogt een nieuwe overeenkomst tot stand te doen komen, overweegt de voorzieningenrechter dat dat niet zonder meer van gedaagde kan worden gevergd. Daarbij laat de voorzieningenrechter nog in het midden of het petitum daartoe wel de nodige ruimte biedt.
Bij de onderhavige beoordeling speelt een rol dat eiseres in de afgelopen periode ruimschoots gelegenheid heeft gehad tot een alternatieve oplossing, zoals een persoonsgebonden budget of Thuiszorg in natura, te komen. Dat eiseres daarvan onvoldoende gebruik heeft gemaakt, komt in dezen voor haar risico. In dit verband zij overwogen dat gedaagde ter zitting heeft aangeboden desgewenst bij het zoeken naar een dergelijke oplossing behulpzaam te kunnen zijn.
Gelet op het vorenstaande wordt de gevraagde voorziening afgewezen.
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. weigert de gevraagde voorziening;
2. veroordeelt eiseres in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 193,-- aan verschotten eventueel vermeerderd met de niet voor verrekening vatbare omzetbelasting en op € 703,36 aan salaris van de procureur;
3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Praktiek, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
js