RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 59337 / KG ZA 02-248
Datum uitspraak: 16 juli 2002
[eiser],
gevestigd te [woonplaats],
eiser,
hierna te noemen "[eiser]",
procureur: mr. [procureur],
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
hierna te noemen "[gedaagde]".
[eiser] heeft [gedaagde] doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op straffe van een dwangsom van E€ 100,-- per gebeurtenis ingaande de tweede dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, te verbieden om:
a) zich binnen een straal van 50 meter rondom het advocatenkantoor van [eiser] aan de [adres] te [woonplaats] te begeven of op te houden;
b) om via correspondentie, per telefoon, per fax of anderszins contact te leggen of te onderhouden met het advocatenkantoor en de medewerkers van dat kantoor;
c) om op welke manier dan ook aan derden mededelingen te doen over het advocatenkantoor en de medewerkers van het kantoor of het kantoor en zijn medewerkers anderszins in diskrediet te brengen,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, dinsdag 9 juli 2002, zijn partijen verschenen.
[eiser] heeft conform de dagvaarding gevorderd, waarbij hij producties in het geding heeft gebracht.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering en - zo begrijpt de voorzieningenrechter - geconcludeerd tot afwijzing, waarbij zij eveneens producties in het geding heeft gebracht.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 16 juli 2002.
[eiser] en [gedaagde] zijn partners en wonen sinds augustus 2000 samen.
[eiser] is advocaat en drijft als zodanig een advocatenkantoor dat is gevestigd te [woonplaats] aan de [adres].
[gedaagde] komt uit voormalig Joegoslavië en heeft in Nederland een verzoek tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend. In de daarmee verband houdende procedure(s) staat [eiser] haar bij als advocaat.
[gedaagde] heeft in (de zomer van) 2001 diverse brieven aan derden, zoals de bank van het advocatenkantoor van [eiser], verzonden waarin zij (valse) beschuldigingen uitte aan het adres van de op dat moment voor [eiser] werkzame secretaresses [K.] en [P.]. Aangezien [K.] en [P.] zich hier niet tegen opgewassen voelden, hebben zij zich ziek gemeld en vervolgens ontslag genomen.
In het najaar van 2001 heeft [eiser] in de persoon van [Van den B.] een nieuwe secretaresse voor zijn kantoor gevonden. Zij is daar sindsdien werkzaam, aanvankelijk via uitzendbureau Adecco en later in dienst van [eiser].
Op 8 september 2001 heeft [gedaagde] op faxpapier van het advocatenkantoor van [eiser] een faxbericht aan Adecco gezonden waarin zij op eigen initiatief de onjuiste mededeling deed dat de vacature van secretaresse was vervallen.
Op 24 september 2001 heeft [gedaagde] een brief aan Adecco gezonden waarin zij haar beklag deed over het gedrag dat [Van den B.] volgens haar vertoonde.
[gedaagde] belt tijdens kantooruren herhaaldelijk naar het advocatenkantoor van [eiser] en verbreekt dan vaak zonder een woord te zeggen de verbinding als [Van den B.] de telefoon opneemt. [gedaagde] heeft eveneens een aantal keren naar het advocatenkantoor gebeld en toen [Van den B.] vervolgens de telefoon opnam tegen haar gezegd: "Slet, jij moet van dat kantoor weg".
Diverse keren zijn er zaken van [Van den B.], zoals een bril, verdwenen nadat [gedaagde] een bezoek aan het advocatenkantoor van [eiser] had gebracht.
Op 28 juni 2002 heeft [gedaagde], nadat [eiser] haar had gebeld met de vraag of zij wist waar de bril van [Van den B.] was, een faxbericht naar het advocatenkantoor gezonden waarvan de inhoud voor [Van den B.] zeer belastend was. [Van den B.] heeft zich vervolgens ziek gemeld.
[eiser] heeft [gedaagde] op 28 juni 2002 schriftelijk gesommeerd om - kort gezegd - niet meer op of bij het advocatenkantoor te komen en op geen enkele wijze meer contact te hebben met of overlast te bezorgen aan het advocatenkantoor en zijn medewerkers.
Door middel van haar bovengenoemde gedrag veroorzaakt [gedaagde] voor het advocatenkantoor en zijn medewerkers ernstige overlast. [eiser] heeft op vele manieren getracht om het grensoverschrijdende gedrag van [gedaagde] in te dammen, echter zonder blijvend succes.
[eiser] dient er als werkgever voor te zorgen dat zijn werknemers onder goede en gezonde omstandigheden hun werkzaamheden kunnen uitoefenen. Ten gevolge van het litigieuze gedrag van [gedaagde] is [eiser] evenwel niet in staat om aan deze verplichting te voldoen.
Voor het gedrag van [gedaagde] bestaat geen gegronde reden. Haar gedrag is ook onlogisch, aangezien zij daarmee het advocatenkantoor schade berokkent waar [eiser] zijn inkomen mee verwerft, uit welk inkomen ook het levensonderhoud van [gedaagde] wordt bekostigd.
[eiser] gaat ervan uit dat de sommatie van 28 juni 2002 niet voldoende zal zijn om [gedaagde] te bewegen tot de vereiste gedragsaanpassing en heeft daarom recht en belang bij de gevorderde voorziening.
Standpunt van [gedaagde]:
Dit kort geding is in strijd met het Verdrag voor de Mensenrechten (recht op een eerlijk proces, recht op een privé- en familieleven, recht op een eigen mening etc.) en art. 15 (vrouwen en mannen zijn voor de wet gelijk) en art. 16 (vrouwen zijn in huwelijks- en familierelaties voor de wet gelijk aan mannen) van het VN-vrouwenverdrag.
Voorts is het kort geding in strijd met de Advocatenwet, nu [gedaagde] cliënte van [eiser] is en een advocaat verplicht is om de belangen van zijn cliënt te verdedigen en niet zonder toestemming van zijn cliënt te handelen.
[eiser] heeft voor bijna een miljoen gulden schulden. Desondanks heeft hij, zonder overleg met [gedaagde], [Van den B.] als secretaresse in dienst genomen. [Van den B.] bemoeit zich met het privé-leven van [gedaagde] en [eiser]. [eiser] heeft bovendien een intieme relatie met haar.
[Van den B.] controleert alles op kantoor, terwijl zij daartoe niet bevoegd is. Het lijkt alsof zij er de baas is. Zo ondertekent zij stukken en zorgt zij voor de uitbetaling van de salarissen waaronder dat van haarzelf. Zij ontvangt meer salaris dan [eiser], terwijl zij haar werk niet goed doet. Voorts zijn er bewijzen dat zij geld van het kantoor verduistert.
[Van den B.] weigert zich normaal te gedragen en behandelt [gedaagde] als de ondergeschikte die [gedaagde] niet is.
[eiser] heeft deze procedure niet uit vrije wil aangespannen, maar onder druk van [Van den B.], die hun intieme relatie gebruikt als middel om hem te chanteren.
In de zaak waarvoor [gedaagde] zich laat bijstaan door [eiser] zal op 30 augustus 2002 een zitting plaatsvinden. In verband daarmee heeft [gedaagde] het recht [eiser] te spreken wanneer zij dat wenst.
Beoordeling van het geschil:
Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd, bevat geen verklaring die het gedrag waarmee zij, zoals volgt uit de vaststaande feiten, [eiser] c.q. zijn advocatenkantoor ernstige overlast bezorgt en schade berokkent, zou kunnen rechtvaardigen.
Nog daargelaten dat het beroep van [gedaagde] op handelen van [eiser] in strijd met internationale (mensenrechten- en vrouwen)verdragen onvoldoende feitelijk is onderbouwd, kan dit thans in het midden worden gelaten, aangezien dergelijk handelen van [eiser], zo daar al sprake van zou zijn, naar voorlopig oordeel [gedaagde] nog niet het recht geeft tot welke bemoeienis dan ook met het advocatenkantoor of andere zakelijke activiteiten van [eiser].
De stellingen van [gedaagde] ten aanzien van het functioneren en handelen van [Van den B.] doen in dezen niet terzake, aangezien het daarbij gaat om onderwerpen die behoren tot de tussen [eiser] als werkgever en [Van den B.] als werknemer bestaande arbeidsverhouding, althans om onderwerpen die [gedaagde] niet het recht geven bedoelde overlast te veroorzaken.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter hierbij op dat personen zoals [gedaagde], die buiten de arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer staan, geen beslissingsbevoegdheid hebben ten aanzien van onderwerpen die tot die verhouding behoren. Het is dan ook aan [eiser] en [Van den B.] om in onderling overleg te komen tot afspraken over de invulling van de werkzaamheden van [Van den B.] en een dienaangaande passende beloning.
Mogelijke gedragingen van [eiser] in strijd met de voor hem als advocaat geldende beroepsregels kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. [eiser] kan voor dergelijke gedragingen eventueel ter verantwoording worden geroepen met behulp van het voor advocaten geldende tuchtrecht en de procedures waarin daarbij wordt voorzien.
Nu partijen partners zijn, zal er overigens buiten de kantooruren voldoende gelegenheid zijn voor overleg over de zaken waarin [gedaagde] door [eiser] wordt bijgestaan.
Aldus kan de conclusie slechts zijn dat [gedaagde] in strijd handelt met de zorgvuldigheid die zij tegenover [eiser] in zijn hoedanigheid van ondernemer/werkgever behoort te betrachten.
Het voorgaande brengt mee dat de gevorderde voorziening zal worden verleend, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd en de duur van de te verlenen voorziening zal worden beperkt tot een half jaar aangezien deze anders het vereiste voorlopig karakter zou ontberen.
Nu partijen partners zijn, zullen de kosten van de procedure worden gecompenseerd, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen.
1. verbiedt [gedaagde] om vanaf de tweede dag na betekening van dit vonnis tot een half jaar nadien:
a) zich binnen een straal van 50 meter rondom het advocatenkantoor van [eiser] aan de [adres] te [woonplaats] te begeven of op te houden;
b) om via correspondentie, per telefoon, per fax of anderszins contact te leggen of te onderhouden met het advocatenkantoor en de medewerkers van dat kantoor;
c) om op welke manier dan ook aan derden mededelingen te doen over het advocatenkantoor en de medewerkers van het kantoor of het kantoor en zijn medewerkers anderszins in diskrediet te brengen;
2. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een dwangsom groot € 100,-- (honderd euro) per keer dat niet aan voormelde veroordeling wordt voldaan, met dien verstande dat maximaal € 3.000,-- (drieduizend euro) aan dwangsommen verbeurd zal kunnen worden;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen;
5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Flinterman, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.