ECLI:NL:RBGRO:2002:AE9114

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
18 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
51828 / HA ZA 01-339
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Praktijk
  • Schuiling
  • Fokkema
  • Oostdijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en hoger beroep in civiele procedure tussen appellant en geïntimeerde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen werd behandeld, heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van de kantonrechter te Winschoten. De zaak betreft een geschil over aansprakelijkheid tussen appellant en geïntimeerde, waarbij ook Fisher Farma B.V. als derde partij betrokken is. De kantonrechter had de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van een eindvonnis in een andere procedure tussen appellant en Fisher Farma B.V. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat de kantonrechter ten onrechte had besloten de zaak aan te houden, aangezien de aansprakelijkheid van geïntimeerde losstaat van de schadeomvang die in de procedure tegen Fisher Farma B.V. aan de orde is.

De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter de zaak niet had moeten aanhouden en dat er een uitspraak gedaan moest worden over de aansprakelijkheid van geïntimeerde. De rechtbank stelde vast dat de kantonrechter de onderhavige procedure ten onrechte afhankelijk had gesteld van de uitspraak in het geschil tussen appellant en Fisher Farma B.V. De rechtbank vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verwees de zaak voor verdere behandeling terug naar de rol van de rechtbank sector kanton.

De rechtbank oordeelde dat geïntimeerde als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep moest worden veroordeeld. De uitspraak werd gedaan op 18 oktober 2002, waarbij de rechtbank de kosten aan de zijde van appellant begrootte op EUR 223,50 aan verschotten en EUR 272,-- aan salaris van de procureur. De zaak werd opnieuw op de rol geplaatst voor vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR CIVIEL RECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: 51828/HA ZA 01-339
Uitspraak: 18 oktober 2002
V O N N I S
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
a p p e l l a n t,
advocaat mr. T. Meier,
procureur mr. M.A. Pasma,
en
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
g e ï n t i m e e r d e,
procureur mr. H.J. de Groot.
PROCESVERLOOP
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het tussenvonnis van 23 januari 2001 van de kantonrechter te Winschoten.
Bij exploot van 20 april 2001 heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen voornoemd tussenvonnis.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"(...) het vonnis van de Kantonrechter te Winschoten op 23 januari 2001, tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen tot betaling aan appellant tegen finale kwijting van de door appellant geleden schade, thans in verband met de vermeerdering van eis bedragende fl. 10.000,- met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door geïntimeerde verweer gevoerd met als conclusie:
"(...) het hoger beroep af te wijzen en het vonnis van het Kantongerecht Winschoten d.d. 23 januari 2001 - voor zover nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden - te bekrachtigen, met veroordeling van appellant in de proceskosten van beide instanties.
Vervolgens heeft appellant een nadere memorie genomen.
Daarna heeft geïntimeerde - onder overlegging van een productie - eveneens een nadere memorie genomen.
Appellant heeft nog een akte genomen, waarna geïntimeerde een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De grief
Appellant heeft één grief opgeworpen waarvan de inhoud luidt als volgt:
'De kantonrechter heeft ten onrechte beslist dat de zaak voor onbepaalde tijd wordt aangehouden en verstaan dat de meest gerede partij wederom plaatsing op de rol kan verzoeken, zodra het eindvonnis in de tussen [appellant] en Fisher Farma B.V. aanhangige procedure in kracht van gewijsde is gegaan'.
2. Vaststaande feiten
Nu tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis geen grieven zijn gericht zal ook in hoger beroep van die feiten worden uitgegaan. De rechtbank vult deze feiten als volgt aan.
Rechtbank Zwolle heeft op 28 februari 2001 een eindvonnis gewezen in de zaak tussen appellant en Fisher Farma B.V. Daarbij heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Fisher Farma B.V. door het niet vermelden van reeds bekende bijwerkingen op de bijsluiter van het door haar geïmporteerde medicijn onrechtmatig jegens appellant heeft gehandeld en dienaangaande aansprakelijk is. Fisher Farma is ter zake van deze aansprakelijkheid veroordeeld tot betaling van fl. 500,- aan appellant. De rechtbank heeft appellant voor zover zijn vordering is gegrond op artikel 6:185 e.v. B.W. niet-ontvankelijk verklaard en de vorderingen voor zover gegrond op artikel 6:162 e.v. B.W. afgewezen.
Fisher Farma B.V. is van dit vonnis in appèl gekomen en appellant heeft incidenteel appèl ingesteld.
3. Standpunt appellant
3.1 Naast geïntimeerde is ook de importeur van het bewuste geneesmiddel Fisher Farma B.V. aansprakelijk gesteld en gedagvaard voor de rechtbank Zwolle, omdat Fisher Farma B.V. en geïntimeerde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door appellant geleden en in de toekomst nog te lijden schade. Het staat appellant vrij van beide partijen zijn gehele schade te vorderen, zij het dat de ene partij gekweten is voor zover de andere heeft betaald.
3.2 In deze en de Zwolse procedure is sprake van verschillende partijen met verschillende omstandigheden die al dan niet tot aansprakelijkheid kunnen leiden. De kantonrechter had gelet hierop de zaak niet moeten aanhouden, maar een uitspraak moeten doen over de aansprakelijkheid van geïntimeerde en de door appellant gestelde schade. Het oordeel op dit punt is ten onrechte afhankelijk gesteld van de uitspraak in het geschil tussen appellant en Fisher Farma B.V.
3.3 Appellant heeft de overweging van de kantonrechter inhoudende 'dat indien van een vergoeding van bedoelde schade door Fisher Farma B.V. sprake is voor het vorderen van een vergoeding van diezelfde schade van [geïntimeerde] geen plaats is', aldus opgevat dat, wanneer Fisher Farma B.V. de schade volledig vergoedt of zal moeten vergoeden, geïntimeerde daarnaast niet ook nog tot vergoeding kan worden aangesproken. Dit betekent echter niet dat geïntimeerde niet eveneens aansprakelijk kan worden gesteld voor dezelfde schade en gehouden is tot vergoeding voor zover Fisher Farma B.V. niet vergoedt.
4. Standpunt geïntimeerde
4.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis beslist dat wat betreft de klachten van seksuele aard reeds een door de fabrikant (lees: importeur) te betalen vergoeding is vastgesteld en dat derhalve voor vergoeding van diezelfde schade door geïntimeerde geen plaats is. Voor het overige is de zaak aangehouden totdat een eindbeslissing is gegeven in de zaak tussen appellant en Fisher Farma. Nu dit eindvonnis al op 28 februari 2001 gewezen is had appellant de zaak opnieuw op de rol van de kantonrechter kunnen plaatsen - in plaats van bij dagvaarding van 20 april 2001 te appelleren - en dient hij in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan belang.
4.2 Het staat de kantonrechter vrij om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van het eindvonnis in de procedure tegen Fisher Farma B.V. Het is een uiting van rechterlijke vrijheid om de procesgang te bewaken en zo in te richten dat de belangen van de bij een procedure betrokken partijen ten volle tot hun recht komen.
4.3 Appellant heeft bij dagvaarding geen hoofdelijke aansprakelijkheid gesteld. Daarnaast brengt het feit dat geïntimeerde niet aansprakelijk is jegens appellant mee dat er van hoofdelijkheid geen sprake kan zijn. Bovendien heeft appellant geen enkel belang bij de onderhavige procedure indien Fisher Farma B.V. wordt veroordeeld tot vergoeding van de door appellant geleden immateriële schade, omdat appellant dan geen schade meer heeft.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 Nu tegen het eindvonnis van rechtbank Zwolle is geappelleerd is nog geen sprake van een in kracht van gewijsde gegaan eindvonnis tussen appellant en Fisher Farma B.V. De rechtbank kan gelet hierop geïntimeerde niet volgen in zijn stelling dat het appellant vrijstond de zaak opnieuw op de rol van de kantonrechter te plaatsen. Dit verweer kan dan ook niet leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van appellant in zijn beroep.
5.2 Voorts is de rechtbank van oordeel dat de kantonrechter de onderhavige zaak ten onrechte voor onbepaalde tijd heeft aangehouden in afwachting van een in kracht van gewijsde gegaan eindvonnis tussen appellant en Fisher Farma B.V. voorzover het gaat om een beslissing ten aanzien van de aansprakelijkheid. Deze laatste beslissing staat op zich immers los van die omtrent de schadeomvang en kan dus ook los daarvan worden genomen. Daarbij is niet van belang dat appellant ook Fisher Farma heeft aangesproken, aangezien het gaat om verschillende vormen van aansprakelijkheid.
Gelet op het vorenstaande had naar het oordeel van de rechtbank de kantonrechter in het belang van appellant in ieder geval een oordeel dienen te geven over de aansprakelijkheid van geïntimeerde.
5.3 De rechtbank zal het vonnis van de kantonrechter dan ook vernietigen als in het dictum vermeld en de zaak verwijzen voor verdere behandeling.
5.4 De rechtbank zal geïntimeerde als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze instantie veroordelen.
BESLISSING IN HOGER BEROEP
De rechtbank:
1. vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Winschoten d.d. 23 januari 2001 voorzover daarin is overwogen de beslissing over de aansprakelijkheid van geïntimeerde aan te houden en in zoverre opnieuw rechtdoende;
2. bepaalt dat de zaak op de rol van de rechtbank sector kanton wordt geplaatst van woensdag 13 november 2002 voor vonnis;
3. bekrachtigt het vonnis voor het overige;
4. verwijst de zaak naar de rol van rechtbank sector kanton om met inachtneming van dit vonnis verder af te worden gedaan;
5. veroordeelt geïntimeerde in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van appellant begroot op EUR 223,50 aan verschotten en EUR 272.--aan salaris van de procureur;
Dit vonnis is gewezen door mr. Praktiek, vice-president, Schuiling en Fokkema, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2002 door mr. Oostdijk, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
nh Zaaktypering: 7.3.1.