RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 63661 / KG ZA 03-67
Datum uitspraak: 20 maart 2003
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen [eiseres sub 1],
2. de besloten vennootschap TIMMER SKATING BV,
statutair gevestigd te Hoogezand-Sappemeer,
3. de besloten vennootschap TEAM TIMMER BV,
statutair gevestigd te Hoogezand-Sappemeer,
eiseressen,
hierna gezamenlijk te noemen [eiseressen],
procureur mr. H.E.M. Hulleman,
advocaat mr. P.N.A.M. Claassen,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde],
procureur mr. M.R. Gans.
[eiseressen] hebben [gedaagde] doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het gelegde beslag onder de naamloze vennootschap ING BANK N.V. ten laste van [eiseressen] op alle voor zodanig beslag vatbare gelden van eiseres sub 1, eiseres sub 2 en Team Timmer BV op te heffen en voorzover nodig [gedaagde] te gebieden medewerking te verlenen aan de opheffing van het beslag op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] weigert medewerking te verlenen; en,
2. het beslag dat [gedaagde] heeft gelegd onder zichzelve op een bedrag groot € 45.378,02 dat [gedaagde] onder zich heeft uit hoofde van het kort geding vonnis op te heffen en voorzover nodig [gedaagde] te gebieden medewerking te verlenen aan de opheffing van het beslag op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] weigert medewerking te verlenen; en,
3. [gedaagde] te veroordelen tot het met onmiddellijke ingang terugbetalen aan [eiseressen] van een bedrag groot € 45.378,02 vermeerderd met de wettelijke rente over de periode 1 januari 2002 tot met 20 februari 2003 ad € 3.642,05; en,
4. [gedaagde] te gebieden medewerking te verlenen aan het vrijgeven aan eiseres sub 1 van het geldbedrag dat is gestort op de rekening welke onder het beheer van notaris H. Bont van notarissen kantoor Osinga valt op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] weigert medewerking te verlenen; en,
5. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 11 maart 2003, is namens [eiseressen] verschenen de advocaat mr. Claassen. [eiseressen] zelf zijn niet verschenen.
[gedaagde] is verschenen, vergezeld van de procureur mr. Gans.
[eiseressen] hebben conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij zij producties in het geding hebben gebracht.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd eiseressen hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hen deze te ontzeggen, met veroordeling van eiseressen in de kosten van de procedure, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 20 maart 2003.
Op 21 december 2001 heeft de president van deze rechtbank in kort geding bepaald dat [eiseressen] een voorschot van € 45.378,02 dienden te betalen aan [gedaagde]. De vordering van [gedaagde] was gebaseerd op een tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst dan wel overeenkomst van opdracht. [eiseressen] hebben aan dit vonnis uitvoering gegeven.
[eiseressen] hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis bij het gerechtshof te Leeuwarden. Het hof heeft het vonnis in zijn arrest in kort geding van 12 februari 2003 vernietigd en de vordering van [gedaagde] alsnog afgewezen en daarbij onder meer overwogen:
"7.1 Met hun verweer ... hebben [eiseressen] zowel de primaire als de subsidiaire grondslag van de vordering gemotiveerd weersproken.
7.2 Het hof is voorshands van oordeel dat de door [gedaagde] gestelde arbeidsovereenkomst geenszins aannemelijk is geworden.
...
7.3 Ook de subsidiair grondslag van de vordering - opdracht - is niet aannemelijk geworden, immers door [eiseressen] gemotiveerd betwist en niet door [gedaagde] met bewijsstukken gestaafd.
7.4 Gelet op het sub 7.1 overwogene zou het hof [gedaagde] derhalve met het bewijs van zijn stellingen hebben belast, ware het niet dat de bewijslevering middels getuigen ... het kader van een kort geding te buiten gaat."
Op 10 januari 2003 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank verlof verleend voor het leggen van een conservatoir beslag ter verzekering van een vordering van € 195.000,- van [gedaagde] jegens [eiseressen] [gedaagde] heeft vervolgens een drietal beslagen gelegd, te weten onder de ING Bank NV, onder zichzelf op een bedrag van € 45.378,02 en op de woning van [eiseres sub 1]. Laatstgenoemd beslag is opgeheven in verband met het transport van het huis van [eiseres sub 1] op 15 februari 2003. De koopsom is gestort op een rekening van Notarissenkantoor Osinga. Alleen met medewerking van [gedaagde] kan [eiseres sub 1] over de koopsom beschikken.
Op 24 januari 2003 heeft [gedaagde] [eiseressen] gedagvaard om voor de kantonrechter te verschijnen.
Beoordeling van het geschil
Gelet op de aard van de vordering is voldoende aannemelijk dat [eiseressen] een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening.
Ingevolge artikel 705, tweede lid Rv wordt de opheffing van een beslag onder meer uitgesproken indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
[eiseressen] hebben gesteld dat, nu het hof in zijn arrest in kort geding van 12 februari 2003 heeft bepaald dat de door [gedaagde] gestelde arbeidsovereenkomst dan wel overeenkomst van opdracht geenszins aannemelijk is geworden, summierlijk blijkt dat de vordering naar aanleiding waarvan beslag is gelegd, ondeugdelijk is zodat de beslagen moeten worden opgeheven.
De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent als volgt.
In het tussen partijen gevoerde kort geding was de vraag aan de orde of de geldvordering van [gedaagde] kon worden toegewezen. Het toetsingscriterium in een dergelijke zaak is of op basis van de daarin overgelegde stukken het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is geworden. Bewijslevering zou kunnen leiden tot een andere conclusie, doch zoals ook het hof heeft aangegeven in rechtsoverweging 7.4 van zijn arrest, komt de rechter daaraan niet toe aangezien dit het kader van een kort geding te buiten gaat.
Daarentegen geldt in een procedure waarin de opheffing van beslag wordt gevorderd, de (on)deugdelijkheid van het ingeroepen recht als toetsingscriterium. In dat kader moet door de voorzieningenrechter summierlijk worden beoordeeld of de ingestelde vordering zodanig onwaarschijnlijk is dat de rechter, oordelend in een bodemprocedure, niet anders zal kunnen doen dan de vordering af te wijzen. Daarbij moet de voorzieningenrechter op grond van de overgelegde stukken een inschatting maken van het verloop van die procedure.
Gezien de verschillende toetsingscriteria in bovengenoemde procedures leidt, anders dan [eiseressen] stellen, de enkele omstandigheid dat het hof de vordering van [gedaagde] in kort geding heeft afgewezen in casu niet zonder meer tot de conclusie dat de vordering van [gedaagde] in de bodemprocedure ondeugdelijk is. Daarnaast is ook overigens niet gesteld of gebleken dat de vordering van [gedaagde] zodanig onwaarschijnlijk is dat de kantonrechter niet anders zal kunnen doen dan deze af te wijzen. Immers, [gedaagde] heeft zijn vordering terdege onderbouwd met diverse producties, waaronder schriftelijke verklaringen van direct betrokkenen. Voorshands oordelend moet daarom niet uitgesloten worden geacht dat - zoals ook het hof in rechtsoverweging 7.4 van zijn arrest heeft overwogen - [gedaagde] bewijs zal worden opgedragen van zijn stellingen. Evenmin kan thans reeds uitgesloten worden geacht dat [gedaagde] in dat bewijs zal slagen.
In het licht van het voorgaande zal de vordering tot opheffing van de beslagen worden afgewezen nu niet summierlijk van de ondeugdelijkheid daarvan is gebleken. Dit betekent dat ook het door [gedaagde] onder zichzelf gelegde beslag op het bedrag van € 45.378,02 blijft voortbestaan zodat de vordering tot terugbetaling van dit bedrag eveneens zal worden afgewezen.
[eiseressen] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. wijst de vordering af;
2. veroordeelt [eiseressen] in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 205,- aan verschotten eventueel vermeerderd met de niet voor verrekening vatbare omzetbelasting en op € 703,- aan salaris van de procureur;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Duitemeijer, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.