RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 70388/KG ZA 04-36
Datum uitspraak: 9 maart 2004
1. [eiser 1],
wonende te [adres],
2. [eiser 2],
wonende te [adres],
3. [eiser 3],
wonende te [adres],
4. [eiser 4],
wonende te [adres],
eisers,
hierna te noemen eisers,
procureur mr. M.A.B. Faber-Siermann,
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
hierna te noemen gedaagde,
procureur mr. G. Meijer.
Eisers hebben gedaagde doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad;
1. gedaagde te verbieden om na betekening van dit vonnis activiteiten te ontplooien onder de naam Melrose;
2. gedaagde te verbieden om alleen of met anderen, al dan niet onder de naam Melrose, optredens te verzorgen die zijn geboekt onder de naam Melrose;
3. gedaagde te veroordelen te gehengen en te gedogen dat eisers gebruik blijven maken van de naam Melrose en onder deze naam optredens verzorgen, totdat in de arbitrale bodemprocedure een beslissing is genomen omtrent de voortzetting door eisers van de onderneming van de vennootschap Melrose;
4. te vernietigen, althans nietig te verklaren het door gedaagde gedane depot op 3 maart 2000 onder nummer 680457 van de merknaam Melrose in de categorieën KL9 en KL41;
5. gedaagde te veroordelen om aan eisers te betalen een onmiddellijk opeisbare dwangsom van ? 25.000,-, voor elke overtreding van de hiervoor sub 1,2 en 3 gevorderde veroordelingen;
6. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 25 februari 2004, zijn eisers verschenen, vergezeld van mr. M.A.B. Faber-Siermann.
Gedaagde is verschenen, vergezeld van mr. G. Meijer.
Eisers hebben ter zitting gepersisteerd bij hun vordering.
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering, onder overlegging van producties, en geconcludeerd eisers hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eisers in de kosten van de procedure. Gedaagde heeft voorts ter zitting in reconventie gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Eisers in conventie, gedaagden in reconventie , te verbieden om na betekening van dit vonnis activiteiten te ontplooien onder de naam Melrose;
II. Eisers in conventie, gedaagden in reconventie, te verbieden om alleen of met anderen optredens te verzorgen die zijn geboekt onder de naam Melrose, dit tenzij de opdrachtgever uitdrukkelijke, middels het theaterbureau, kenbaar heeft gemaakt dat wordt gewenst dat gedaagden in reconventie het optreden verzorgen;
III. Eisers in conventie, gedaagden in reconventie, te veroordelen te gedogen dat eiser in reconventie gebruik blijft maken van de naam Melrose, althans de naam Allround Orkest Melrose en onder deze naam optredens verzorgt, al dan niet tezamen met andere muzikanten, totdat in de arbitrale bodemprocedure een beslissing is genomen omtrent het recht op gebruik van de naam Melrose;
IV. Gedaagden in reconventie te veroordelen om aan eiser in reconventie te voldoen een onmiddellijk opeisbare dwangsom van ? 25.000,- voor iedere overtreding van de hiervoor onder III gevorderde veroordeling, alsmede met veroordeling van eisers in conventie, gedaagden in reconventie, in de kosten van dit geding.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de eis in reconventie.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 9 maart 2004.
a. Partijen vormen samen de band Melrose.
b. Melrose bestaat uit vijf muzikanten die op 1 juli 1997 een vennootschap onder firma zijn aangegaan onder de handelsnaam Melrose. Gedaagde heeft daarbij de handelsnaam Melrose ingebracht in de vennootschap. De vennoten [naam], [naam] en [naam] zijn uit vennootschap gestapt. Voor hen in de plaats zijn [eiser 3] en [eiser 4] als vennoten toegetreden.
c. In de vennootschapsakte wordt -onder meer- bepaald:
De vennootschap vangt aan op 1 juli 1997. Zij is aangegaan voor onbepaalde tijd. Ieder van de vennoten heeft (...) de bevoegdheid de vennootschap te zijnen opzichte te doen eindigen door opzegging aan zijn medevennoten (...)
1. Door ieder van de vennoten wordt ingebracht zijn kennis, arbeid en vlijt, relaties en vergunningen op het uitoefenen van het bedrijf betrekking hebbende.
1. De vennootschap eindigt, behoudens het hierna vermelde:
a. door opzegging overeenkomstig artikel 3, in welk geval de vennootschap eindigt ten opzichte van de vennoot door wie is opgezegd; (...)
c. door opzegging wanneer op grond van handelingen, gedragingen of verzuimen van een vennoot (...) van de andere vennoten redelijkerwijze niet verlangd kan worden dat zij de vennootschap met de eerstgenoemde vennoot voortzetten, in welk geval de vennootschap eindigt ten opzichte van de eerstgenoemde vennoot; (...)
2. In de gevallen, genoemd in het eerste lid van dit artikel, hebben de overblijvende vennoten het recht
om de activa van de vennootschap met inbegrip van de handelsnaam over te nemen.
d. Gedaagde heeft bij het Nederlands Octrooibureau het woordmerk "Allround Orkest Melrose" geregistreerd. Het woordmerk is op 3 maart 2000 onder inschrijvingsnummer 0680457 gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau.
2.1 Er is met gedaagde een beëindigingovereenkomst gesloten inhoudende dat eisers gerechtigd zijn de onderneming onder de naam Melrose voort te zetten, mits zij op basis van artikel 13 van de vennootschapsakte het aandeel van gedaagde overnemen en hem het ter zake toekomende uitkeren.
Subsidiair is namens eisers in de brief van 16 februari 2004 de vennootschap met gedaagde opgezegd tegen 1 april 2004. Ingevolge artikel 12 lid 2 van de vennootschapsakte hebben eisers het recht om de activa met inbegrip van de handelsnaam over te nemen.
2.2 Gedaagde moet worden verboden om na 1 maart 2004 optredens te verzorgen onder de naam Melrose. Gedaagde kan geen enkele aanspraak maken op de naam Melrose en er zou verwarring kunnen ontstaan met de optredens die eisers onder de naam Melrose gaan verzorgen.
2.3 Het depot door gedaagde van de merknaam Melrose is nietig omdat sprake is van een depot te kwader trouw. De naam Melrose behoort toe aan de vennootschap en het depot is verricht door gedaagde terwijl hij wist dat de vennootschap deze naam reeds rechtmatig gebruikte.
3. Standpunt van gedaagde :
3.1 Gedaagde is gerechtigd tot de merknaam Melrose. Hij heeft de band in 1979 opgericht en de naam van de band is afgeleid van de voornaam van de echtgenote van gedaagde, Rosie. Gedaagde was voorafgaand aan het oprichten van de vennootschap onder firma gerechtigd tot de handelsnaam en het merk Melrose. Bij het aangaan van de vennootschap is door gedaagde de handelsnaam ingebracht maar niet het merkrecht. Er zijn tussen partijen enkel afspraken gemaakt omtrent de handelsnaam, maar niet met betrekking tot het merkrecht. Gedaagde heeft bij het registreren van de merknaam Allround Orkest Melrose te goeder trouw gehandeld zodat het depot geldig is. Het gebruik van eisers van de handelsnaam is strijdig met het merkenrecht van gedaagde.
3.2 Eisers hebben onrechtmatig jegens gedaagde en de vennootschap gehandeld, althans er is sprake van wanprestatie aan de zijde van eisers op basis waarvan het recht op het gebruik van de handelsnaam Melrose niet aan eisers dient toe te komen.
3.3 Ten slotte is het de redelijkheid en billijkheid die meebrengt dat eisers zich niet kunnen beroepen op de bepaling in artikel 12 lid 2 van de vennootschapsakte.
4. Beoordeling van het geschil:
4.1 Alvorens inhoudelijk op het geschil in te gaan overweegt de voorzieningenrechter dat de door gedaagde vooreerst ter zitting geformuleerde eis in reconventie niet zal worden toegestaan. De eisen van een goede procesorde staan dat niet toe. Eisers hebben zich onvoldoende op de eis in reconventie kunnen voorbereiden. Daar komt bij dat het in het kader van een goede procesorde bij de rechtbank Groningen vast beleid is dat de inhoud van de reconventionele vordering van tevoren schriftelijk bekend moet worden gemaakt aan de voorzieningenrechter en aan de wederpartij.
De voorzieningenrechter zal thans ingaan op de vordering in conventie.
4.2 De vraag die voorligt is wie van partijen de handelsnaam Melrose mag gebruiken. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat eisers dit recht toekomt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Tussen partijen is niet in geschil dat gedaagde bij het oprichten van de vennootschap onder firma
Melrose op 1 juli 1997 de handelsnaam Melrose in de vennootschap heeft gebracht. Derhalve behoort de handelsnaam toe aan de vennootschap en daarmee behoort het gebruik van de handelsnaam toe aan elk der vennoten in gelijke delen. Eventuele rechten van gedaagde op grond van voorgebruik van de naam Melrose door gedaagde -wat daar verder ook van zij- zijn door gedaagde prijsgegeven met de inbreng van de handelsnaam in de vennootschap.
Gedaagde heeft op enig moment, al dan niet tezamen met het boekingsbureau, aangegeven niet op de ingeslagen weg verder te willen gaan en heeft een plan opgesteld dat een ingrijpende vermindering van het aantal optredens inhoudt, alsmede een forse verhoging van de gage per optreden. Ook ter terechtzitting heeft gedaagde aangegeven dat de toekomst van de band Melrose op de in het plan verwoorde wijze gestalte zou moeten krijgen en hij niet langer op de oude voet verder wil. Eisers hebben gesteld dat het plan van gedaagde te grote financiële risico's voor hen mee zou brengen en zij om die reden het voorstel niet hebben kunnen aanvaarden.
De voorzieningenrechter vat de stellingname van gedaagde aldus op dat hij niet langer bereid is om -zoals artikel 4 van de vennootschapsakte vermeldt- zijn kennis, arbeid en vlijt in te brengen in de band Melrose op de wijze waarop dat de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Dit in aanmerking nemende is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat eisers -gelijk zij hebben gedaan- ingevolge artikel 12 lid 1 onder c van de vennootschapsakte de vennootschap hebben kunnen opzeggen ten opzichte van gedaagde, nu van eisers redelijkerwijze niet verlangd kan worden dat zij de vennootschap met gedaagde voortzetten op de wijze die gedaagde voor ogen staat.
Lid 2 van voormeld artikel biedt vervolgens nadrukkelijk de mogelijkheid voor de overige vennoten om de activa van de vennootschap met inbegrip van de handelsnaam over te nemen.
4.3 De voorzieningenrechter is voorts voorshands van oordeel dat gedaagde niet te goeder trouw is geweest ten tijde van het registreren van het merkenrecht. Gedaagde heeft dit depot niet eerder doen plaatsvinden dan nadat hij de handelsnaam reeds drie jaar daarvoor in de vennootschap had ingebracht. Op het moment van deponeren was hij derhalve niet te goeder trouw. Gedaagde droeg immers wetenschap van het feit dat de naam Melrose voor dezelfde doeleinden reeds werd gebruikt. Ingevolge artikel 4 lid 6 onder a is het depot daarmee naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nietig. De door eisers gevorderde nietigverklaring van het depot zal evenwel niet worden toegewezen. Gelijk door gedaagde is aangevoerd, is het uitspreken van nietigheid van een depot naar zijn aard niet voorlopig en verdraagt toewijzing van een dergelijke vordering zich niet met een voorlopige voorziening. Dit laat onverlet dat de stelling van gedaagde dat het gebruik van eisers van de handelsnaam strijdig is met het merkenrecht van gedaagde -gelet op het voorgaande- dient te worden gepasseerd.
4.4 Gedaagde heeft voorts aangevoerd dat eisers onrechtmatig jegens gedaagde hebben gehandeld, althans een ernstige vorm van wanprestatie hebben geleverd die -naar zijn zeggen- niet dient te worden beloond. Gedaagde heeft zijn stelling (onder meer) onderbouwd met het overleggen van tussen partijen gevoerde correspondentie per e-mail.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat uit deze correspondentie niet blijkt van onrechtmatig handelen, dan wel wanprestatie aan de zijde van eisers, maar dat op basis daarvan enkel geconcludeerd kan worden dat de onderlinge verstandhouding al gedurende langere tijd niet optimaal is geweest, hetgeen (mede) heeft geresulteerd in het -zo nu blijkt- uit elkaar gaan van partijen. Ook uit de overige door gedaagde in het geding gebrachte producties volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat één van de eisers nalatig is geweest in het uitoefenen van zijn vak op een wijze die als onrechtmatig handelen jegens gedaagde, dan wel wanprestatie dient te worden aangemerkt. De in het kader daarvan door gedaagde betrokken stellingen dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden geplaatst in het licht van het feit dat partijen zijn gebrouilleerd en dat ten gevolge daarvan over en weer verwijten worden gemaakt. Dat de verstandhouding tussen partijen thans slecht te noemen is, vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen beletsel om het gebruik van de handelsnaam in afwachting van de arbitrale procedure toe te kennen aan eisers.
Ten slotte vermag de voorzieningenrechter evenmin in te zien dat de redelijkheid en billijkheid -zoals door gedaagde gesteld- er aan in de weg zou staan dat eisers een beroep doen op artikel 12 lid 2 van de vennootschapsakte. De -summiere- onderbouwing van dit standpunt overtuigt niet en dient als in het voorgaande reeds besproken, dan wel als onvoldoende onderbouwd te worden gepasseerd.
4.5 De voorzieningenrechter zal het gevorderde toewijzen zoals in het dictum is geformuleerd. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. verbiedt gedaagde om na betekening van dit vonnis activiteiten te ontplooien onder de naam Melrose;
2. verbiedt gedaagde om alleen of met anderen, al dan niet onder de naam Melrose, optredens te verzorgen die zijn geboekt onder de naam Melrose;
3. veroordeelt gedaagde te gehengen en te gedogen dat eisers gebruik blijven maken van de naam Melrose en onder deze naam optredens verzorgen, totdat in de arbitrale bodemprocedure een beslissing is genomen omtrent voortzetting door eisers van de onderneming van de vennootschap Melrose;
4. veroordeelt gedaagde om aan eisers te betalen een onmiddellijk opeisbare dwangsom van ? 5.000,- (vijf duizend euro) voor elke overtreding van de hiervoor vermelde geboden en verboden, met dien verstande dat maximaal ? 100.000,-- (honderd duizend euro) aan dwangsommen verbeurd zal kunnen worden;
5. veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van eisers[AG1] begroot op ? 324,78 (drie honderd vierentwintig euro en achtenzeventig eurocent)aan verschotten en op ? 703,- (zevenhonderd en drie euro) aan salaris van de procureur;
6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Duitemeijer, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.