ECLI:NL:RBGRO:2004:AO6439

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
22 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
70581 KG ZA 04-66
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verplaatsing van waterleiding in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, echtelieden wonende te Lauwersoog, dat de gemeente De Marne wordt veroordeeld tot het treffen van voorzieningen om schade aan hun woningen te voorkomen bij een mogelijke waterleidingbreuk. De eisers hebben bouwkavels gekocht van de gemeente en zijn van mening dat de hoofdwaterleiding, die zich op 3,50 meter van hun woningen bevindt, een risico vormt. De gemeente heeft echter in een eerder advies van het Waterbedrijf Groningen aangegeven dat er geen verhoogd risico op breuk is en dat verplaatsing van de leiding geen oplossing biedt. Tijdens de zitting op 11 maart 2004 zijn eisers verschenen, vergezeld van hun procureur, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door een senior beleidsmedewerker en haar procureur. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eisers hun vordering hebben ingesteld zonder een toereikende grondslag te vermelden. De rechter overweegt dat de eisers niet hebben aangetoond dat de gemeente tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat er geen wettelijke basis is voor hun vordering. De voorzieningenrechter wijst de vordering af en veroordeelt eisers in de kosten van de procedure. De uitspraak is gedaan op 22 maart 2004.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 70581 KG ZA 04-66
Datum uitspraak: 22 maart 2004
V O N N I S
in de zaak van:
1. [eisers 1],
echtelieden, wonende te Lauwersoog aan het [adres],
2. [eisers 2],
wonende te Lauwersoog aan het [adres],
3. [eisers 3],
wonende te Lauwersoog aan de [adres],
eisers,
procureur mr. R. Skála,
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE DE MARNE,
zetelende te Leens aan de R. Ritzemastraat 2,
gedaagde,
procureur mr. M.H. Rozeboom.
PROCESVERLOOP
Eisers hebben gedaagde doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
* gedaagde te veroordelen tot het treffen van een zodanige voorziening dat bij een waterleidingbreuk geen schade aan de woningen van eisers meer kan ontstaan, althans binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis een aanvang te laten nemen met het treffen van deze voorziening,
* op straffe van verbeurte van een dwangsom van ? 1.000,-- per dag, een gedeelte van een dag voor een hele dag te rekenen, dat gedaagde in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, tot een maximum van ? 5.000.000,--;
* gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 11 maart 2004, zijn eisers sub 1 en 3 verschenen, vergezeld van mr. Skála, die tevens eisers sub 2 vertegenwoordigt.
Gedaagde heeft zich ter zitting -blijkens de overgelegde volmacht- doen vertegenwoordigen door
[naam 1], senior beleidsmedewerker bestuurlijke en juridische zaken, vergezeld van
mr. Rozeboom.
Eisers hebben conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij zij producties in het geding heeft gebracht.
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd eisers hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eisers in de kosten van de procedure.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op aanvankelijk bepaald op 19 maart 2004 en nadien aangehouden tot
22 maart 2004.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Vaststaande feiten:
a. Eisers hebben van gedaagde bouwkavels te Lauwersoog gekocht, te weten eisers sub 1 [adres] in juli 2000, eisers sub 2 [adres] in februari 2002 en eisers sub 3 [adres] in juli 2001.
b. In alle koopovereenkomsten is telkens bepaald dat de bouwkavels dienen te worden bebouwd met een vrijstaande ééngezinswoning, zulks overeenkomstig het betreffende bouwplan.
c. De verkochte percelen zijn overgedragen bij transportakte van 13 oktober 2000, 2 augustus 2001 respectievelijk 10 april 2002.
d. Ingevolge het bepaalde in de transportakten is op alle percelen een opstalrecht gevestigd onder meer inhoudende het recht om onder andere leidingen en brandkranen op, in, aan of boven de grond aan te brengen en aan te leggen, maar ook om deze te hebben en te houden.
e. Eiseres hebben inmiddels de bouw van hun eengezinswoningen gerealiseerd.
f. Onder de percelen van eisers bevindt zich op een afstand van 3.50 meter van hun woningen een hoofdwaterleiding van asbestcement met een diameter van 20 cm.
Aanvankelijk verkeerden partijen in de veronderstelling dat de waterleiding zich buiten de perceelsgrenzen bevond en de riolering binnen de perceelsgrenzen.
g. De procureur van eisers heeft bij brief d.d. 4 september 2003 het College van Burgemeester en Wethouders van gedaagde verzocht in verband met het risico van breuk de waterleiding te verleggen.
h. Gedaagde heeft -na advies te hebben ingewonnen bij het Waterbedrijf Groningen- het verzoek van eisers bij brief van 13 november 2003 afgewezen. In het bij die brief gevoegde advies van het Waterbedrijf is onder meer het volgende aangegeven:
"(.....)
M.b.t. het risico van breuk(uw punt 2):
Het Waterbedrijf Groningen heeft geen indicatie dat deze leiding een hoger risico op breuk vertoont dan enig andere leiding in ons voorzieninggebied. Onder normale omstandigheden zal deze leiding dan ook nog lange tijd ongestoord kunnen functioneren. Mocht er toch een calamiteit ontstaan, dan kan er schade ontstaan aan eigendommen en/of opstallen van derden. Verplaatsing van deze leiding naar een andere plek geeft, voor zover al sprake zou zijn van verhoogd risico, hierin geen veranderen.
(.....)"
2. Beoordeling van het geschil:
2.1 Eisers vorderen in dezen gedaagde te veroordelen een zodanige voorziening te treffen dat bij een waterleidingbreuk geen schade aan de woningen van eisers kan ontstaan.
2.2 De voorzieningenrechter is voorshands met gedaagde van oordeel dat eisers hun vordering hebben ingesteld zonder daarvoor enige grondslag te vermelden.
2.3 Voor het geval eisers met hun stelling dat zij door gedaagde bij het aangaan van de overeenkomsten niet dan wel onvolledig zouden zijn geïnformeerd over de ligging van de hoofdwaterleiding in hun percelen, een beroep wensen te doen op dwaling, overweegt de voorzieningenrechter dat dit als zodanig geen grondslag vormt voor de door eisers ingestelde vordering. Immers, een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet
-althans niet onder dezelfde voorwaarden- zou zijn gesloten, is vernietigbaar en leidt, indien het beroep op dwaling slaagt, tot vernietiging van de overeenkomst. Deze gevolgtrekking hebben eisers
-blijkens de door hen ingestelde vordering- echter niet voor ogen.
2.4 Indien moet worden aangenomen dat de gevorderde voorziening zijn grondslag moet vinden in een als onrechtmatige daad van gedaagde jegens eisers aan te merken gedraging, ligt het op de weg van eisers te stellen voldoende duidelijk aan te geven waaruit deze onrechtmatige gedraging dan bestaat.
Indien eisers bedoelen te betogen dat de asbestcement waterleiding -reeds vanwege zijn structuur- hen in een gevaarlijke en schadeveroorzakende situatie brengt, dan is daarvoor in ieder geval te weinig gesteld. Het strekt hoe dan ook te ver om er zonder meer van uit te gaan dat het een feit van algemene bekendheid is dat een asbectcement waterleiding breukgevoelig is. Nu het op de weg van eisers ligt deze stelling nader te onderbouwd -mede gelet op het advies van het Waterbedrijf Groningen waarin wordt betwist dat een asbestcement waterleiding een groter gevaar zou opleveren dan wel welk ander soort waterleiding dan ook- zal aan dit betoog voorbij worden gegaan.
2.5 Ook voor zover eisers doelen op een tekortkoming van gedaagde voortvloeiende uit de tussen eisers en gedaagde gesloten overeenkomsten, is de voorzieningenrechter evenzeer van oordeel dat eisers niet aan hun stelplicht terzake hebben voldaan.
Eisers hebben immers op geen enkele wijze aangegeven in welk opzicht gedaagde zou zijn tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de koopovereenkomsten.
2.6 Indien eisers bedoelen dat gedaagde op grond van enige wettelijke bepalingen de waterleiding minimaal 5 meter van de bebouwing had moeten (doen) aanleggen, had het op de weg van eisers gelegen aan te geven op welke wettelijke bepaling zij doelt. Desgevraagd hebben eisers daarop geen antwoord kunnen geven.
2.7 Nu eisers geen toereikende grondslag voor hun vordering te berde hebben gebracht, is de door hen gevraagde voorziening niet toewijsbaar.
2.8 Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. wijst de vordering af;
2. veroordeelt eisers in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op ? 241,-- aan verschotten en op ? 703,-- aan salaris van de procureur;
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.