ECLI:NL:RBGRO:2004:AR5195

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
75109 KG ZA 04-343
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W. Duitemeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak vorderde een ondertoezicht- en uithuisgeplaatste minderjarige in kort geding schorsing van de verlenging van zijn ondertoezichtstelling en de verlenging van zijn uithuisplaatsing in een gesloten orthopedagogische voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minderjarige niet-ontvankelijk was, omdat hij zich niet zelfstandig tot de kort gedingrechter kon wenden; hij diende vertegenwoordigd te worden door zijn wettelijke vertegenwoordiger. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen sprake was van tegenstrijdige belangen tussen de minderjarige en zijn moeder, die de vordering steunde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de kinderrechter in de beschikking van 6 oktober 2004 terecht had geoordeeld dat de minderjarige niet was uitbehandeld en dat zijn plaatsing in een gesloten setting noodzakelijk was. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking werd afgewezen, omdat er geen juridische of feitelijke misslag was aangetoond. De voorzieningenrechter compenseerde de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
DE VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
Reg.nr.: 75109 KG ZA 04-343
Datum uitspraak: 3 november 2004
V O N N I S
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [adres], verblijvende in de justiële jeugdinrichting Rentray , locatie Bosvalkweg 1 te Lelystad,
eiser,
procureur mr. K.B. Spoelstra,
en
1. de STICHTING BUREAU JEUGDZORG GRONINGEN,
gevestigd te (9725 BE) Groningen aan de Waterloolaan 1,
2. de STICHTING RENTRAY,
gevestigd te (7211 LC) Eefde aan de Mettrayweg 25,
gedaagden,
hierna afzonderlijk te noemen Bureau Jeugdzorg en Rentray.
PROCESVERLOOP
Eiser heeft gedaagden doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tenuitvoerlegging van de beschikking d.d. 6 oktober 2004 van de kinderrechter van de rechtbank Groningen te schorsen, doch uitsluitend voor wat betreft de verlenging van de machtiging gesloten uithuisplaatsing, totdat de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak met rekestnummer R04/002 heeft beschikt en/of totdat de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Groningen d.d. 6 oktober 2004 in kracht van gewijsde is gegaan;
II. gedaagden te bevelen eiser onmiddellijk in vrijheid te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of dagdeel dat gedaagden of één van hen, na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, daarmee in gebreke blijven om aan het bevel te voldoen;
III. gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 26 oktober 2004, is eiser verschenen, vergezeld van mr. Spoelstra.
Bureau Jeugdzorg heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [naam unithoofd], unithoofd, en [maatschappelijk werker], maatschappelijk werker, tevens gezinsvoogd van eiser.
Rentray is niet verschenen. Nadat de voorzieningenrechter had geconstateerd dat Rentray tijdig en op juiste was opgeroepen, is tegen Rentray verstek verleend.
Eiser heeft conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij hij producties in het geding heeft gebracht.
Bureau Jeugdzorg heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd deze af te wijzen.
Eiser en Bureau Jeugdzorg -eiser onder overlegging van een pleitnota- hebben hun standpunten nader toegelicht. Zij hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 3 november 2004.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Vaststaande feiten:
a. Eiser (hierna te noemen: [eiser]) is geboren op [geboortedatum] in de gemeente Groningen en is derhalve minderjarig.
Het gezag over hem berust bij zijn moeder [naam moeder], wonende te [adres]. Hij is erkend door zijn vader, [naam vader].
b. [eiser] is bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank op 9 oktober 2002 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg voor de tijd van een jaar. Bij die beschikking is tevens machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [eiser]. [eiser] is op 15 november 2002 geplaatst in de jeugdinrichting Het Poortje te Groningen.
De machtiging tot uithuisplaatsing is door de kinderrechter op 3 april 2003 verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
c. Op 15 mei 2003 is [eiser] (strafrechtelijk) veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde het meewerken aan een behandeling in een gesloten setting.
d. [eiser] is op 26 augustus 2003 overgeplaatst van het Poortje naar een gesloten setting van Rentray om te starten met zijn behandeling.
e. Bij beschikking van 17 september 2003 is de ondertoezichtstelling van [eiser] met een jaar verlengd, ingaande 9 oktober 2003, en is tevens de termijn van de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, ingaande 9 oktober 2003.
f. Bij beschikking van 19 december 2003 heeft het gerechtshof te Leeuwarden [eiser] in het zelfstandig door hem ingestelde hoger beroep tegen de machtiging tot verlenging van de uithuisplaatsing in een gesloten inrichting, ontvankelijk verklaard. Voorts heeft het gerechtshof de beschikking van de kinderrechter d.d. 17 september 2003 voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten setting vernietigd en bepaald dat de termijn daarvan wordt verlengd voor de periode 9 oktober 2003 tot 1 mei 2004.
[eiser] heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beslissing van het gerechtshof voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing.
g. Bij beschikking van 29 april 2004 van de kinderrechter te Groningen is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten setting verlengd voor de duur van 4 weken ingaande 1 mei 2004. Deze termijn is vervolgens bij beschikking van 19 mei 2004 verlengd voor de duur van 2 maanden, ingaande 1 juni 2004.
h. Op 14 juni 2004 is [eiser] binnen Rentray overgeplaatst van een gesloten groep naar een open groep. Op 7 juli 2004 is [eiser] weggelopen uit Rentray. Enkele dagen later heeft hij zich gemeld bij de politie te Amersfoort.
Vervolgens is [eiser] na een correctieplaatsing op 6 september 2004 geplaatst in een besloten jongensgroep, waaruit hij opnieuw is weggelopen. Op 18 oktober 2004 is [eiser] opgepakt en teruggebracht naar Rentray.
i. In het cassatieberoep tegen de beslissing van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 19 december 2003 heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden in haar conclusie d.d.
10 september 2004 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
Onderdeel 2 van de conclusie luidt als volgt:
"2.1 De beschikking waartegen het cassatieberoep is gericht, bevat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten inrichting tot 1 mei 2004. Nu die termijn reeds is verstreken heeft [eiser] geen belang meer bij het cassatieberoep en dient hij naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
Ten aanzien van het eerste cassatiemiddel dat zich richt tegen de termijn waarbinnen het gerechtshof te Leeuwarden het hoger beroep heeft afgedaan -54 dagen- heeft de procureur-generaal geconcludeerd dat dit middel terecht is voorgesteld doch dat dit niet tot cassatie kan leiden wegens de niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn cassatieberoep.
j. Bij brief d.d. 23 september 2004 heeft de cassatie-advocaat schriftelijk gereageerd op de conclusie van de procureur-generaal en verzocht [eiser] ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep.
k. Bij beschikking van 6 oktober 2004 van de kinderrechter te Groningen is de ondertoezichtstelling van [eiser] met een jaar verlengd en is de termijn tot uithuisplaatsing in een gesloten orthopedagogische voorziening verlengd voor de duur van 6 maanden, ingaande 30 september 2004.
[eiser] heeft tegen deze beslissing voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing, op 18 oktober 2004 hoger beroep ingesteld.
2.Standpunt van [eiser]:
Gelet op de aard van de beschikking van 6 oktober 2004 -een vrijheidsbenemende maatregel- dient [eiser] toegang te hebben tot de rechter, teneinde de rechtmatigheid van zijn vrijheidsbeneming ter toetsing voor te leggen en heeft hij tevens recht op een spoedige beslissing. Recente jurisprudentie brengt met zich dat [eiser] als minderjarige zelfstandig een kort geding kan starten, waarin hij de rechtmatigheid van zijn vrijheidsbeneming aan de orde kan stellen. [eiser] dient derhalve te worden ontvangen in zijn vordering.
Tegen de beschikking van 6 oktober 2004 staat geen -met inachtneming van artikel 5 lid 4 EVRM en artikel 37 IVRK (Verdrag inzake de rechten van het kind)- met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open. Artikel 5 lid 4 EVRM geeft recht op een spoedige beslissing, terwijl artikel 37 aanhef onder d IVRK recht geeft op een onverwijlde beslissing. De termijn waarbinnen het gerechthof te Leeuwarden op het thans ingestelde hoger beroep zal beslissen, valt niet in overeenstemming te brengen met die termen. Een andere rechtsingang dan het onderhavige kort geding, teneinde een spoedige en/of onverwijlde beslissing te krijgen, staat voor [eiser] niet open, zodat de kort gedingrechter als restrechter bevoegd is kennis te nemen van [eiser]s bezwaren tegen zijn vrijheidsbeneming.
De beschikking van de kinderrechter dient te worden geschorst waarop onmiddellijke invrijheidstelling dient te volgen en wel op grond van het volgende. Er is sprake van schending van artikel 5 lid 4 EVRM en artikel 37 aanhef onder d IVRK omdat de procedure van kinderrechter tot Hoge Raad te lang heeft geduurd. Voorts zal de appelprocedure bij het gerechtshof te lang gaan duren zodat sprake is van schending van artikel 5 lid 4 EVRM en/of artikel 37 aanhef onder d IVRK. Tot slot bevat de beschikking van 6 oktober 2004 een kennelijke misslag en maken gedaagden misbruik van hun bevoegdheid door -hangende het hoger beroep- die beschikking ten uitvoer te leggen.
3. Standpunt van Bureau Jeugdzorg:
Bij [eiser] is sprake van ernstige gedragsproblematiek. Dientengevolge heeft hij een reeks delicten gepleegd waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld. Op verzoek van Bureau Jeugdzorg is in het kader van de ondertoezichtstelling machtiging verleend tot plaatsing van [eiser] in een gesloten setting.
In augustus 2003 is [eiser] geplaatst in Rentray waar hij een groot aantal sociale vaardigheden heeft aangeleerd. Deze positieve ontwikkeling heeft Rentray doen besluiten [eiser] in een open groep te plaatsen. In de open groep is het van meet af aan fout gegaan met [eiser]. Hij voelde zich aangetrokken tot een kleine groepje jongens dat zich bezighield met het roken van wiet. Wanneer [eiser] stoned was, was hij niet behandelbaar en vormde een negatieve factor in het groepsproces. Hij accepteerde geen gezag van de groepsleiding en uitte dreigementen zowel richting de leiding als groepsgenoten. Hij was niet corrigeerbaar en op den duur niet meer te handhaven in de open groep.
Nadat hij vervolgens een aantal malen is weggelopen, is [eiser], nadat hij in de woning van moeder
-die hem stiekem bij zich in huis heeft genomen- is opgepakt, weer teruggebracht naar Rentray. In Rentray of elders zal de behandeling van [eiser] moeten worden voortgezet.
Ambulante begeleiding vanuit de thuissituatie is geen optie aangezien moeder haar verantwoordelijkheden als ouder niet neemt en afspraken met Bureau Jeugdzorg niet nakomt. Bovendien heeft [eiser] zelf geen enkel inzicht in zijn eigen problematiek en de gevolgen daarvan.
4. Beoordeling van het geschil:
4.1 Ten aanzien van de vraag of een minderjarige zich als zelfstandige procespartij tot de kort gedingrechter kan wenden, wordt overwogen dat dat niet mogelijk is, noch als eisende noch als verwerende partij. De minderjarige moet vertegenwoordigd zijn door zijn wettelijke vertegenwoordiger. Onder omstandigheden kan dit echter tot moeilijkheden leiden, bijvoorbeeld wanneer de minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger tegenstrijdige belangen hebben.
Van een dergelijke tegenstrijdigheid is in casu geen sprake. Ter zitting is namelijk gebleken dat de moeder van [eiser] zich volledige achter de vordering van haar zoon schaart.
Op grond van het voorgaande kan de voorzieningenrechter [eiser] derhalve niet volgen in zijn stelling dat slechts door zich als minderjarige rechtstreeks tot de rechter te wenden, er een onverwijlde beslissing wordt gegeven.
Van belang is voorts dat een kort gedingprocedure als de onderhavige -waarbij de vordering strekt tot het schorsen van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing- een andere is dan de procedure in hoger beroep waarbij de zaak in volle omvang aan de appelrechter wordt voorgelegd. In een executiegeschil als het onderhavige wordt de vordering slechts getoetst aan de hand van de door de Hoge Raad gestelde criteria. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekt artikel 5 lid 4 EVRM niet zover dat op grond daarvan de minderjarige de bevoegdheid wordt verleend zich rechtstreeks tot de kort gedingrechter te wenden teneinde hem het geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een plaatsingsbeschikking voor te leggen.
Het voorgaande brengt met zich dat [eiser] als procespartij niet in zijn vordering kan worden ontvangen.
4.2 Niettegenstaande het vorenoverwogene acht de voorzieningenrechter het van belang zich inhoudelijk over de zaak uit te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3 [eiser] vordert schorsing van de beschikking van 6 oktober 2004 onder meer stellende dat die beschikking een kennelijke misslag bevat en dat gedaagden misbruik maken van hun bevoegdheid door die beschikking ten uitvoer te leggen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang van gedaagden bij de tenuitvoerlegging en het belang van [eiser] om in vrijheid het hoger beroep af te wachten.
Ten aanzien van de kennelijke misslag verwijst [eiser] naar de argumenten die hij in zijn beroepschrift van oktober 2004 heeft genoemd.
4.4 In een executiegeschil als de onderhavige kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad gegeven beslissing slechts bevelen indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde, misbruik maakt van zijn bevoegdheid om te executeren. Dit kan het geval zijn wanneer de te executeren beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.5 Het oordeel van de kinderrechter in haar beschikking van 6 oktober 2004 -dat [eiser] niet is uitbehandeld gezien zijn ernstige gedragsproblemen en dat hij moet leren zich aan regels te houden-
is gebaseerd op daar vermelde feiten en omstandigheden. Daarbij is mee overwogen dat [eiser] in Rentray een positieve ontwikkeling had doorgemaakt op grond waarvan is besloten hem over te plaatsen van een gesloten naar een open setting. Zoals reeds overwogen gaat het dan fout met [eiser]. Hij vervalt in oud gedrag waarvoor hij juist behandeling nodig heeft.
Dat het negatieve gedrag [eiser] niet valt te verwijten doch dat dit een gevolg zou zijn van groepsgenoten die [eiser] in een negatieve spiraal hebben meegetrokken -zoals door moeder ter zitting is gesteld- doet daaraan niet af, nu de behandeling van [eiser] er mede op is gericht hem te leren omgaan met dergelijke factoren en om zich daardoor niet te laten beïnvloeden.
Bovendien heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter Bureau Jeugdzorg voldoende aannemelijk gemaakt dat, ondanks de aanvankelijk positieve ontwikkeling van [eiser] in Rentray, vooralsnog niet kan worden overgegaan tot ambulante hulpverlening. Ambulante hulpverlening zou moeten worden verstrekt vanuit de thuissituatie van [eiser], hetgeen inhoudt vanuit een verblijf bij moeder.
Zowel uit hetgeen ter zitting door Bureau Jeugdzorg naar voren is gebracht als uit hetgeen moeder ter zitting heeft verklaard, is voldoende aannemelijk geworden dat moeder een ambivalente rol heeft in de hulpverlening richting [eiser] en in hetgeen in het belang van [eiser] moet worden geacht.
Niet onaannemelijk is dat moeder -wanneer zij haar verantwoordelijkheid als ouder moet nemen- in het kader van ambulante hulpverlening de afspraken met Bureau Jeugdzorg niet zal nakomen.
Zo is gebleken dat moeder -nadat [eiser] voor de tweede maal was weggelopen uit Rentray- [eiser] heeft onttrokken aan de behandeling door hem -zonder Bureau Jeugdzorg daarvan in kennis te stellen- bij zich in huis te nemen omdat zij meende dat [eiser] de behandeling in Rentray niet meer nodig had en zij medelijden met hem had vanwege zijn heimwee naar huis. Opvallend hierbij is dat wanneer moeder uiteindelijk toegeeft dat [eiser] bij haar in huis verblijft en zij beluit zich neer te leggen bij de beslissing van Bureau Jeugdzorg om [eiser] terug te laten keren naar Rentray, zij dit niet tegen [eiser] durft te zeggen en hem vertelt dat er -om de overdracht van [eiser] aan Bureau Jeugdzorg en de politie mogelijk te maken- er een auto van Essent buiten staat in plaats van een politieauto.
Dit alles in overweging nemende heeft de kinderrechter in haar beschikking van 6 oktober 2004 doen besluiten dat plaatsing van [eiser] in een gesloten orthopedagogische voorziening noodzakelijk is.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat niet is gebleken dat de in die beslissing genoemde feiten en omstandigheden deze gevolgtrekking niet rechtvaardigen.
Van een juridische misslag kan bij gevolg niet worden gesproken.
4.6 Voorts is niet gebleken dat na de bestreden beschikking zich nieuwe feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die de uitkomst van de beschikking van 6 oktober 2004 onaanvaardbaar maken.
De omstandigheid dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de procedure in hoger beroep te lang heeft geduurd, brengt niet met zich dat er zonder meer van uit zou moeten worden gegaan dat het gerechtshof te Leeuwarden de thans door [eiser] aanhangig gemaakte hoger beroepsprocedure op dezelfde wijze en binnen hetzelfde tijdsbestek zal afdoen. Immers, aangenomen mag worden dat het gerechtshof zal handelen met inachtneming van de conclusie van de procureur-generaal van 10 september 2004.
Nu bovendien de beschikking van 6 oktober 2004 uitvoerbaar bij voorraad -niettegenstaande hogere voorzieningen- is verklaard, kan van misbruik tot tenuitvoerlegging niet worden gesproken.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de kinderrechter van 6 oktober 2004 en de vordering tot onmiddellijke invrijheidstelling hoe dan ook zouden zijn afgewezen.
4.7 De voorzieningenrechter zal, gelet op de aard van het geschil, de proceskosten compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
2. compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Duitemeijer, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.