ECLI:NL:RBGRO:2005:AS9121

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
8 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
77619 KGZA 05-47
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen door gedaagde over verkrachting en schadevergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen op 8 maart 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een gemeenteraadslid en fractievoorzitter van Gemeentebelangen, en gedaagde, die een vrouw heeft ondersteund bij het doen van aangifte van verkrachting door eiser. Gedaagde heeft in een radio-interview mededelingen gedaan over de aangifte, die volgens de voorzieningenrechter geen redelijk doel dienden en derhalve onrechtmatig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde zich in diverse media had uitgelaten over de aangifte, wat leidde tot een schending van de persoonlijke levenssfeer van eiser.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde op 14 januari 2004 een radio-interview heeft gegeven waarin zij verklaarde als woordvoerster van de vrouw op te treden en dat zij samen met haar aangifte had gedaan van verkrachting door eiser. Eiser heeft in reactie op de uitlatingen van gedaagde zijn verbijstering geuit en aangegeven niet op de hoogte te zijn van de aangifte. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde geen toestemming had gegeven voor het uitzenden van het interview, maar dat dit niet als rechtvaardiging kon dienen voor haar uitlatingen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de handelwijze van gedaagde onrechtmatig was en heeft haar veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 5.000,-- aan eiser.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de belangen van eiser bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder wegen dan de belangen van gedaagde bij haar vrijheid van meningsuiting. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het doen van uitlatingen over ernstige beschuldigingen, vooral wanneer deze betrekking hebben op publieke personen. Gedaagde is als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTSOVERWEGINGEN
1. Vaststaande feiten:
1.1. Op 14 januari 2004 heeft gedaagde een radio-interview gegeven aan Radio Noord, waarin zij mededeelde op te treden als woordvoerster van mevrouw [X]. Gedaagde vertelde daarbij dat zij op 13 januari 2005 samen met [X] bij de politie aangifte had gedaan van verkrachting van [X] door eiser. Dit zou drie jaar daarvoor hebben plaatsgevonden na een partijbijeenkomst van Gemeentebelangen. Eiser is gemeenteraadslid en fractievoorzitter van Gemeentebelangen te [naam gemeente]. [X] is voormalig lid van die partij.
1.2. In bedoeld interview heeft gedaagde onder meer het volgende verklaard:
'(...)
De aangifte is inderdaad gisteren gebeurd in mijn aanwezigheid. Het speelde al langer ehh er zijn al eerder gesprekken met de politie geweest. Maar u moet zich voorstellen dat een dergelijke verkrachtingszaak, waarvan ik zeg smerige verkrachtingszaak, waarin zij dingen heeft moeten doen waar de honden geen brood van lusten en waarbij hij daadwerkelijk volgens haar verhaal is binnengedrongen en sperma heeft geloosd. Dan kunt u zich voorstellen dat dit zo'n gigantische impact op een vrouw heeft dat je daar inderdaad jaren mee rond loopt voordat je ermee naar buiten komt (...).
(...)
Dat heeft mevrouw mij gevraagd om dit in de openbaarheid te brengen en ik ben het ook met haar eens omdat op het politiebureau tijdens de aangifte heel duidelijk werd gezegd van weet u wat u doet, de heer [naam eiser] is advocaat, hij is fractievoorzitter van gemeentebelangen en er spelen hele andere dingen mee, hij weet ook van wanten op dit gebied en het risico is groot dat de officier van justitie dit gaat seponeren. Nou en mevrouw was van mening dat dat niet moest en dat wij op deze manier de officier van justitie maar even moeten helpen om toch tot onderzoek over te gaan.(...) '.
1.3. Eiser is op dezelfde dag door Radio Noord gevraagd om een reactie. Daarbij heeft eiser zijn verbijstering uitgesproken over de mededelingen van gedaagde en aangegeven tot dat moment niet te hebben vernomen dat tegen hem aangifte was gedaan.
1.4. In diverse - ook landelijke - media is in de week daaropvolgend aandacht besteed aan de gedane aangifte.
1.5. De rijksrecherche heeft de aangifte thans in onderzoek.
2. Beoordeling van het geschil:
2.1. Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gegeven.
2.2. Bij de beoordeling van een geschil als het onderhavige dient het belang van eiser bij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en zijn belang om niet door berichten in de media te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdenkingen te worden afgewogen tegen het belang van gedaagde bij haar vrijheid van meningsuiting.
Aan de hand van de omstandigheden van het geval moet worden nagegaan wiens belang zwaarder weegt.
2.3. Vooreerst overweegt de voorzieningenrechter dat, nu het justitieel onderzoek terzake nog niet is afgerond, niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre de in de aangifte weergegeven feiten op juistheid berusten.
Wel kan worden geconcludeerd dat het gaat om aantijgingen van zeer ernstige aard.
2.4. De omstandigheid dat eiser in zijn hoedanigheid van advocaat en fractievoorzitter van Gemeentebelangen in de gemeente [naam gemeente] in het noorden van Nederland - waar ook de meeste media-aandacht aan de mededelingen van gedaagde is gegeven - een relatief bekende publieke persoon is, betekent op zich weliswaar dat eiser zich meer zal moeten laten welgevallen dan een niet-publiek figuur, doch dat geldt in beginsel niet voor de onderhavige - zeer laakbare - handelingen waarvan hij als privé-persoon beticht wordt.
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat onvoldoende is gebleken dat in dezen een algemeen belang in het geding is in die zin dat, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan.
2.5. Bij de onderhavige beoordeling speelt een rol dat met de gewraakte uitlatingen in de pers (vooralsnog) geen redelijk doel is gediend.
Hetgeen gedaagde in het vorenbedoelde radio-interview heeft gezegd en ter zitting heeft bevestigd - te weten dat het aan [X] duidelijk was gemaakt dat de officier van justitie minder snel tot sepot zou overgaan indien aan de zaak in de pers ruchtbaarheid werd gegeven - acht de voorzieningenrechter voorshands geen rechtvaardiging.
In dit licht overweegt de voorzieningenrechter dat het op de weg van gedaagde had gelegen zich er - mede met het oog op de belangen van eiser - terdege van te vergewissen hoe groot het risico van sepot was en welke juridische mogelijkheden [X] na seponering ten dienste zouden staan. In dit kader had gedaagde naar voorlopig oordeel niet enkel dienen af te gaan op de mededelingen daaromtrent van politie-zijde, wat daarvan overigens ook zij, waarbij het hoe dan ook was geïndiceerd het justitieel onderzoek af te wachten en te bezien tot welke beslissing het Openbaar Ministerie naar aanleiding daarvan zou komen.
2.6. Dat gedaagde zich - naar haar zeggen - slechts heeft opgesteld als spreekbuis van [X] en voldoende afstand heeft genomen wordt gelogenstraft doordat gedaagde in ieder geval in het vorenaangehaalde radio-interview op 14 januari 2005 het beweerdelijke handelen van eiser op een voor hem grievende wijze heeft gekwalificeerd (zoals met name door zinswendingen als: 'waar de honden geen brood van lusten') zonder daarbij enig voorbehoud te maken. Nu het tegendeel niet voldoende is gebleken, moet het ervoor worden gehouden dat dit eigen kwalificaties van de kant van gedaagde betroffen.
Bovendien heeft gedaagde naar voorlopig oordeel een eigen verantwoordelijkheid bij het in de openbaarheid brengen van de ernstige feiten waarvan eiser beticht is.
2.7. De stelling van gedaagde dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het uitzenden van het radio-interview, zodat die uitlatingen niet als onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd, kan de voorzieningenrechter niet volgen. Gedaagde had immers naar eigen zeggen de bedoeling de zaak in de openbaarheid te brengen teneinde aldus een sepot te voorkomen. Gelet daarop en waar gesteld noch gebleken is dat gedaagde desgevraagd geen toestemming voor uitzending zou hebben gegeven, kan gevoeglijk worden aangenomen dat gedaagde - in ieder geval stilzwijgend - heeft ingestemd met uitzending.
2.8. Ook overigens zijn geen omstandigheden gebleken die het optreden van gedaagde rechtvaardigen. Al met al is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de handelwijze van gedaagde onrechtmatig is.
2.9. Aangaande de 'impact' van deze uitingen, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat deze als zeer ernstig is in te schatten, mede gezien het beroep van eiser en zijn positie in de gemeenteraad van de gemeente [naam gemeente]. Naar voorlopig oordeel is zonder meer aannemelijk dat eiser daardoor immateriële schade heeft geleden.
De voorzieningenrechter vermag niet in te zien op grond waarvan het causaal verband in dezen onvoldoende zou zijn gebleken.
2.10. Terzake van het gevraagde voorschot op de schadevergoeding overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De gestelde materiële schade is niet voldoende onderbouwd.
Gezien de vorenbedoelde 'impact' van de aantijgingen jegens eiser is waarschijnlijk te achten dat in een eventuele bodemprocedure tenminste een vergoeding ter zake van immateriële schade zal worden toegewezen. Onder de gegeven omstandigheden kan een bedrag van
€ 5.000,-- als een billijke vergoeding worden aangemerkt. Een bedrag van die grootte zal bij gevolg ten titel van voorschot op de schadevergoeding kunnen worden toegewezen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de stelling van gedaagde dat sprake zou zijn van restitutierisico niet nader is onderbouwd.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van betekening van dit vonnis.
2.11. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden verwezen.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. veroordeelt gedaagde om ten titel van voorschot op de schadevergoeding aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
2. veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van eiser begroot op €415,60 aan verschotten eventueel vermeerderd met de niet voor verrekening vatbare omzetbelasting en op €816,-- aan salaris van de procureur;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.