V O N N I S in de zaak van:
[eiseres 1],
wonende te [adres],
hierna te noemen [eiseres 1],
en
[eiseres 2],
wonende te [adres],
hierna te noemen [eiseres 2],
eiseressen,
procureur mr. N.A. Heidanus,
advocaat mr. L-H. Poortman-de Boer,
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde],
procureur mr. P.H.F. Yspeert.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben [gedaagde] doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om:
* aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te vergoeden een voorschot op de schade die zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] hebben geleden, te weten een bedrag van €20.000,-, derhalve € 10.000,- ieder, in verband met de geleden immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2000 tot aan het moment van algehele voldoening, alsmede om aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te voldoen een bedrag van € 8.446,57 in verband met de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot het moment der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding waaronder de kosten die zijn gemaakt voor het leggen van beslag.
Bij akte houdende vermeerdering van eis hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] hun eis gewijzigd in die zin dat zij tevens vorderen om [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
* te bevelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de a[merk auto] met het [kenteken] voor de deurwaarder beschikbaar te stellen, waarmee wordt bedoeld dat de auto zich zichtbaar in/rondom zijn woning bevindt, zodat het conservatoir beslag daarop alsnog kan worden gelegd, onder verbeurte van een dwangsom van [€] 500,- voor iedere dag dat [gedaagde] de auto niet aan de deurwaarder beschikbaar stelt.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 18 november 2005, zijn [eiseres 1] en [eiseres 2] verschenen, vergezeld van hun ouders en mr. Poortman-de Boer.
[gedaagde] is niet verschenen en heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Yspeert.
[eiseres 1] en [eiseres 2] hebben onder overlegging van producties voor eis geconcludeerd. [gedaagde] heeft, tevens onder overlegging van producties, verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd [eiseres 1] en [eiseres 2] hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van [eiseres 1] en [eiseres 2] in de kosten van de procedure.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 25 november 2005.
1.1 [eiseres 1] en [eiseres 2] (geboren op respectievelijk 6 maart 1985 en 16 augustus 1987) hebben op 15 december 2004 en 18 januari 2005 aangifte gedaan tegen [gedaagde] van seksueel misbruik. Het misbruik is bij [eiseres 1] begonnen in 1996 en bij [eiseres 2] in 1998 en heeft zich gedurende meerdere jaren afgespeeld. [gedaagde] wordt strafrechtelijk vervolgd voor dit seksueel misbruik. De strafrechter heeft in de betreffende zaak nog geen uitspraak gedaan.
1.2 Bij beschikking van 14 oktober 2005 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] verlof gekregen van de voorzieningenrechter om conservatoir beslag te leggen op onder meer de [merk auto] met het [kenteken] die op naam stond van [gedaagde].
Nadat de deurwaarder zonder succes getracht heeft beslag op deze auto te leggen, is het kenteken overgeschreven op naam van een B.V..
2.1 [eiseres 1] en [eiseres 2] stellen dat [gedaagde] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door hen gedurende meerdere jaren seksueel te misbruiken. [gedaagde] heeft hiermee zowel in strijd gehandeld met de artikelen 242, 245 lid 1, 246 en 247 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht als met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht. Dit handelen is aan [gedaagde]' schuld te wijten en kan hem derhalve worden toegerekend. Tevens kan de schade volledig worden toegerekend aan de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde]. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben door het handelen van [gedaagde] zowel materiële als immateriële schade geleden.
2.2 [eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen een voorschot op de vergoeding van de door hen geleden immateriële schade op grond van artikel 6:106 BW. Zij zijn ernstig aangetast in zowel hun lichamelijke als geestelijke integriteit en kampen ten gevolge van het handelen van [gedaagde] met verschillende klachten, waaronder een post-traumatisch stressyndroom en slaap- en concentratieproblemen. [eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen voor deze schade elk een bedrag van € 10.000,-. Tevens vorderen [eiseres 1] en [eiseres 2] hierover rente vanaf 1 januari 2000, nu het aannemelijk is dat de schade op die datum is ontstaan. De hoogte van dit bedrag wordt gerechtvaardigd onder meer door het feit dat het misbruik gedurende een periode van vijf jaar frequent heeft plaatsgevonden, op jonge leeftijd begon, [eiseres 1] en [eiseres 2] ernstige psychische problemen ten gevolge van het misbruik ondervinden en [gedaagde] met [eiseres 1] en [eiseres 2] in een vertrouwensrelatie stond.
2.3 Als voorschot op de vergoeding van de door haar geleden materiële schade vordert [eiseres 1] de kosten die zij maakt in verband met de behandeling van haar psychische en lichamelijk klachten. Zij is daarvoor in behandeling bij een psycholoog en een shiatsutherapeut, waarbij zij tot dusver een bedrag van respectievelijk € 225,- en € 735,- aan eigen bijdragen heeft moeten betalen. Naar verwachting zal hier nog een bedrag van respectievelijk € 150,- en € 175,- bijkomen. Daarnaast hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] een bedrag van € 2139,82 aan advocaatkosten gemaakt die niet onder een proceskostenveroordeling kunnen worden gebracht. [eiseres 2] heeft voorts reiskosten van [€] 155,65 moeten maken in verband met de behandeling bij haar psycholoog in Delfzijl. [eiseres 1] moet extra reiskosten maken van € 3622,08 omdat zij op grond van haar psychische klachten een jaar van haar opleiding moet overdoen. Het doubleren van het schooljaar betekent eveneens dat zij niet als begeleidster in dienst kan treden bij de instelling waar ze thans werkt, zoals de bedoeling was, ten gevolge waarvan zij een bedrag van € 669,37 aan salaris minder zal ontvangen. Een tijdelijke vermindering van het aantal uren in verband met haar psychische klachten heeft er daarnaast toe geleid dat zij € 575,65 minder heeft ontvangen. [eiseres 1] en [eiseres 2] eisen rente over de materiële schadevergoeding vanaf de dag van de dagvaarding.
2.4 Ten slotte stellen [eiseres 1] en [eiseres 2] dat [gedaagde] de conservatoire beslaglegging frustreert doordat [gedaagde] de auto buiten het bereik van de deurwaarder heeft gehouden. Nadat er verlof voor het leggen van conservatoir beslag was gegeven, heeft [gedaagde] de auto overgedragen aan een derde. Hij heeft hiermee onrechtmatig gehandeld en dient te worden verplicht mee te werken aan het leggen van het conservatoir beslag.
3.1 [gedaagde] erkent dat hij [eiseres 1] en [eiseres 2] gedurende een aantal jaren seksueel heeft misbruikt. Hij erkent voorts dat [eiseres 1] en [eiseres 2] daardoor schade hebben geleden en dat hij deze schade zal moeten vergoeden. [gedaagde] stelt zich echter eveneens op het standpunt dat de vaststelling van de omvang van de schade en de hoogte van de schadevergoeding grotendeels de reikwijdte van een kort geding te buiten gaat. Slechts met betrekking tot enkele posten kan een vergoeding worden toegewezen.
3.2 [gedaagde] betwist de hoogte van de immateriële schade zoals die wordt gevorderd. [gedaagde] is bereid om, conform de jurisprudentie in soortgelijke gevallen, een bedrag van € 1.000,- aan elk [eiseres 1] en [eiseres 2] te betalen. Daarnaast bestrijdt [gedaagde] de noodzaak van de behandeling van [eiseres 1] door de shiatsutherapeut. Voorts stelt [gedaagde] dat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen het seksueel misbruik en het feit dat [eiseres 1] op school doubleert, zodat de hiermee samenhangende reiskosten en verlies aan verdiencapaciteit niet als schadeposten kunnen worden opgevoerd. Daarnaast blijkt uit het loonstrookje dat [eiseres 1] al via haar werkgever reiskosten ontvangt. Ten slotte betwist [gedaagde] de opgevoerde advocaatkosten: volgens het rapport Voorwerk vallen deze onder de proceskosten. Daarnaast is aan [eiseres 2] een toevoeging toegekend, zodat de voor haar gemaakte kosten daar reeds onder kunnen worden gebracht. Het totaal aan schadevergoeding dat [gedaagde] zou moeten betalen komt derhalve op € 1.375,- voor [eiseres 1] (smartengeld en de eigen bijdrage voor de psycholoog) en € 1.155,65 voor [eiseres 2] (smartengeld en de reiskosten naar de psycholoog).
3.3 [gedaagde] stelt voorts dat hij niet de niet de eigenaar is van de auto waar [eiseres 1] en [eiseres 2] beslag op willen laten leggen. [gedaagde] beschikt nagenoeg over geen vermogensbestanddelen waarop verhaal mogelijk is.
4.1 De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat de toekenning van een voorschot voor [eiseres 1] en [eiseres 2] een erkenning oplevert van het leed dat zij door toedoen van [gedaagde] hebben ondergaan en aldus een bijdrage kan leveren aan de verwerking van dat leed. Nu bovendien moet worden aangenomen dat [eiseres 1] en [eiseres 2], zoals onweersproken door hen is aangevoerd, thans niet beschikken over voldoende financiële middelen om zich te laten behandelen voor hun psychische problemen, kan van [eiseres 1] en [eiseres 2] redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij terzake van het verkrijgen van schadevergoeding de uitkomst van een bodemprocedure afwachten. Derhalve hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
4.2 Uit de producties en het ter zitting verhandelde is het aannemelijk geworden dat de bodemrechter zal concluderen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres 1] en [eiseres 2].
4.3 Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding wordt als volgt overwogen.
4.4 Ten eerste hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] een voorschot gevorderd op de vergoeding van de door hen geleden immateriële schade. Ten aanzien hiervan is van belang dat het misbruik, dat is begonnen toen [eiseres 1] en [eiseres 2] ongeveer 11 jaar oud waren en een aantal jaren heeft voortgeduurd, een ernstige inbreuk op de persoon van [eiseres 1] en [eiseres 2] heeft betekend. De voorzieningenrechter dient naar billijkheid thans het bedrag aan schadevergoeding voor deze immateriële schade vast te stellen. Uit de producties en het ter zitting verhandelde is gebleken dat de schadelijke gevolgen van dit misbruik omvangrijk zijn: zowel [eiseres 1] als [eiseres 2] hebben zich onder psychologische behandeling moeten stellen wegens onder meer concentratie- en slaapproblemen en een posttraumatisch stress syndroom, en kampen in hun alledaagse functioneren, op school en in hun relaties, met de gevolgen van dit misbruik. Het is thans niet duidelijk op welke termijn hun klachten zullen verminderen en in welke mate zij in de toekomst behandeling behoeven, maar mede op grond van het ter zitting verhandelde, is het aannemelijk dat hier nog geruime tijd mee gemoeid zal zijn. Het is derhalve aannemelijk dat de bodemrechter de schade tenminste op een bedrag van [€] 8000,- zal vaststellen. De vordering wordt derhalve toegewezen voor een bedrag van € 8000,- voor [eiseres 1] en [eiseres 2] elk.
4.5 De voorzieningenrechter overweegt daarnaast als volgt ten aanzien van de materiële schade.
4.6 De kosten die door [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn gemaakt en nog zullen worden gemaakt in verband met de behandeling door hun psycholoog, dat wil zeggen de eigen bijdrage van [eiseres 1] en de reiskosten van [eiseres 2], zijn door [gedaagde] niet weersproken. Nu de vordering de voorzieningenrechter daarnaast redelijk voorkomt, zal dit onderdeel van de vordering, ter hoogte van een bedrag van [€] 530,65 dan ook worden toegewezen.
4.7 De voorzieningenrechter wijst ook de vordering toe met betrekking tot een voorschot op de schadevergoeding inzake de kosten, ten bedrage van € 910,-, die [eiseres 1] maakt in verband met haar behandeling door een shiatsutherapeut. Nu [eiseres 1] kampt met ernstige psychische en daarmee samenhangende lichamelijke klachten ten gevolge van het handelen van [gedaagde], is het begrijpelijk dat zij hiervoor enige vorm van lichamelijke therapie volgt en in deze sfeer kosten maakt.
4.8 Voorts is het aannemelijk dat het doubleren van [eiseres 1] op school voortvloeit uit haar psychische klachten. Immers, niet weersproken is dat deze klachten zich met name hebben geopenbaard nadat zij de kwestie ter sprake heeft gebracht bij haar ouders en nadat zij aangifte heeft gedaan van het misbruik. Tevens zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter de problemen op school een logisch uitvloeisel van haar klachten en is het aannemelijk dat haar psychische problemen zich hebben gemanifesteerd in haar alledaagse functioneren. De reiskosten en het verlies aan verdiencapaciteit die voortvloeien uit het doubleren, kunnen derhalve in beginsel worden toegerekend aan het onrechtmatige handelen van [gedaagde]. Nu echter uit [eiseres 1] loonstrook blijkt dat haar werkgever reiskosten ten bedrage van € 41,57 per maand vergoedt, zal dit bedrag worden afgetrokken van de gevorderde reiskostenvergoeding. Op grond hiervan wordt een voorschot op de schadevergoeding toegekend ter hoogte van een bedrag van € 1245,02 wegens het verlies aan verdiencapaciteit en € 3.123,24 wegens extra reiskosten.
4.9 Eiseressen hebben gevorderd dat bij wijze van voorschot aan hen eveneens wordt vergoed een bedrag groot € 2.139,82. Zij stellen dat zij vermogensschade hebben geleden tot dit bedrag, hieruit bestaande dat de advocaat een declaratie van deze hoogte heeft opgemaakt vanwege haar werkzaamheden voorafgaande aan de procedure. Deze werkzaamheden betroffen het onderzoek naar de aansprakelijkheid van gedaagde (mede aan de hand van het proces-verbaal), de schade en de mogelijkheden om deze te verhalen op gedaagde.
Dit onderzoek vond plaats voordat was besloten tot het voeren van een kort geding. Gedaagde heeft de toewijsbaarheid van dit onderdeel van de vordering weersproken door te stellen dat het hier om kosten gaat waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De voorzieningenrechter acht dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar. Indien eenmaal een procedure is gevolgd, kunnen als afzonderlijk te vergoeden vermogensschade in de zin van art. 6:96 BW niet (meer) worden aangemerkt de kosten van verrichtingen die gebruikelijk of zelfs noodzakelijk worden ondernomen ter voorbereiding van een rechtszaak; de verrichtingen die eiseressen hier als afzonderlijk te vergoeden hebben opgevoerd, vallen onmiskenbaar onder de zojuist bedoelde categorie.
4.10 De vordering omvat mede de kosten die gemaakt zijn in verband met het leggen van beslag op de auto en houtbewerkingsmachines. Dit onderdeel acht de voorzieningenrechter bij wijze van voorschot ter zake van de geleden vermogensschade toewijsbaar. Wat betreft de auto geldt dat nu gedaagde daarin reed en uit door eiseressen ingewonnen informatie bleek dat het kenteken van die auto op naam van gedaagde stond, eiseressen goede grond hadden om verlof tot het leggen van beslag op die auto te verzoeken. De omstandigheid dat het kenteken na het uitbrengen van de dagvaarding op naam van een derde (de beweerdelijke eigenares) is gesteld maakt niet dat (dit onderdeel van) de kosten van het beslag niet naar analogie van art. 706 Rv op gedaagde zouden kunnen worden verhaald.
4.11 [eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen ten slotte dat [gedaagde] de [merk auto] ter beschikking stelt aan de deurwaarder ten behoeve van het leggen van het conservatoire beslag. Nog daargelaten of [gedaagde] de eigenaar van de auto is, is het zozeer de vraag of het door degene ten aanzien van wie verlof tot het leggen van beslag is gelegd, niet meewerken aan of zelfs actief tegenwerken van beslaglegging een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6: 162 BW oplevert, dat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is.
4.12 De slotsom is dat aan [eiseres 1] en [eiseres 2] een voorschot van € 8000,- elk wordt toegewezen voor de immateriële schade en een voorschot van € 6103,96 voor de materiële schade. De wettelijke rente daarover is toewijsbaar vanaf respectievelijk 1 januari 2000 en de dag van de dagvaarding.
4.13 Als de voor het grotendeels in de ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de kosten van de procedure veroordeeld.
BESLISSING
De voorzieningenrechter:
1. veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te vergoeden een voorschot op de schade die zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] hebben geleden, te weten een bedrag van
€16.000,-, derhalve € 8.000,- ieder, in verband met de geleden immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2000 tot aan het moment van algehele voldoening, alsmede om aan [eiseres 1] en [eiseres 2] te voldoen een bedrag van € 6.103,96 in verband met de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot het moment der algehele voldoening,
2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 2] gevallen en mitsdien te betalen aan de griffie van dit gerecht op € 234,38 aan in debetgestelde griffierechten, € 26,97 aan explootkosten, exclusief BTW en €816,= aan salaris van de procureur;
aan [eiseres 2] € 78,13 aan niet in debetgestelde griffierechten;
aan [eiseres 1] € 348,47 aan verschotten eventueel vermeerderd met de niet voor verrekening vatbare omzetbelasting;
3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.