ECLI:NL:RBGRO:2005:AY6370

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 november 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/589
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing bij niet-tijdige herziening bestemmingsplan in het kader van bouwvergunningaanvraag

In deze zaak heeft eiser, wonende te Hoogezand-Sappemeer, een bouwvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van zijn woning. De aanvraag viel onder een bestemmingsplan dat ouder was dan tien jaar. In verband met deze aanvraag heeft de gemeente leges geheven, waaronder een bedrag van € 186,05 voor de behandeling van een verzoek om vrijstelling op basis van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Eiser was het niet eens met deze legesheffing, omdat hij van mening was dat de gemeente in gebreke was gebleven door het bestemmingsplan niet tijdig te herzien.

De rechtbank heeft overwogen dat de termijn van tien jaar een termijn van orde is, waaraan niet zonder meer juridische gevolgen zijn verbonden. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke gevolgen zijn aan een niet-tijdige herziening van het bestemmingsplan met betrekking tot de legesheffing voor de behandeling van een verzoek om vrijstelling. De rechtbank wijst erop dat de leges in geval van een niet-tijdige herziening met 50% verlaagd kunnen worden, zoals vermeld in de tarieventabel van de Verordening 2004. Eiser had gedeeltelijk gelijk gekregen, maar de rechtbank oordeelt dat de legesheffing op goede gronden heeft plaatsgevonden.

De uitspraak is gedaan op 4 november 2005, waarbij de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaarde. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij schriftelijk instemt. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/589 LEGGW HOB HUA
Uitspraakdatum: 4 november 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Hoogezand-Sappemeer,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Jansen.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft van eiser leges geheven in verband met de aanvraag van een bouwvergunning.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2005 te Groningen. Partijen zijn daar verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
Eiser heeft bij verweerder een bouwvergunning aangevraagd ten behoeve van de uitbreiding van zijn woning. Het van toepassing zijnde bestemmingsplan is ouder dan tien jaar.
In verband met eisers aanvraag zijn van eiser leges geheven, onder meer ter hoogte van € 186,05, voor het in behandeling nemen van een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening.
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht van eiser leges heeft geheven wegens de behandeling van een verzoek om vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, WRO nu het van toepassing zijnde bestemmingsplan ouder was dan tien jaar. Ter zitting heeft eiser het in het beroepschrift vervatte beroep op het gelijkheidsbeginsel laten vallen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b Gemeentewet bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van leges 2004 van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (hierna: Verordening 2004) luidt: Onder de naam "leges" worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
In de tarieventabel van de Verordening 2004 wordt in de artikelen 12.5.1. en 12.5.1.1 bepaald dat het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, WRO € 372,10 bedraagt. Artikel 12.5.4 bepaalt dat indien de gevraagde vrijstelling betrekking heeft op een bestemmingsplan ouder dan 10 jaar de leges als bedoeld in artikel 12.5.1 met 50% worden gereduceerd tenzij vrijstelling ex artikel 33 WRO door het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen is verleend.
Eiser kan zich niet verenigen met de geheven leges wegens de behandeling van een verzoek om vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, WRO omdat het verlenen van de vrijstelling in kwestie noodzakelijk was door het in gebreke blijven van de gemeente in deze. De gemeente heeft immers niet aan de verplichting voldaan om het bestemmingsplan tijdig te herzien
De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat de genoemde termijn van tien jaar een termijn van orde is. Dit betekent dat hieraan niet zonder meer juridische gevolgen verbonden zijn. Evenmin zijn, ten aanzien van een vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, WRO, bij wet gevolgen verbonden aan een niet-tijdige herziening van het bestemmingsplan. Ook volgt niet uit het systeem van de Gemeentewet en de Verordening 2004 dat de niet-tijdige herziening met zich brengt dat voor de behandeling van een verzoek om vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, WRO geen leges mogen worden geheven.
In dit verband wijst de rechtbank erop dat aan het bezwaar van eiser reeds gedeeltelijk is tegemoet gekomen doordat uit artikel 12.5.4 van de tarieventabel van de Verordening 2004 volgt dat de leges in geval van een niet-tijdige herziening van het bestemmingsplan met 50% verlaagd wordt.
Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat verweerder op goede gronden leges heeft geheven voor het in behandeling nemen van het verzoek om vrijstelling. Het beroep van eiser dient ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.P. den Hollander. De beslissing is op 4 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. drs. H.A. Hulst, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.
AWB 05/589 LEGGW HOB HUA blad 3
Uitspraak