ECLI:NL:RBGRO:2006:AV2527

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
2 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
274368/05-11201
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van eisende partij in procesvoering door repeatplayers

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Groningen op 2 februari 2006, staat de eisende partij, Vodafone Libertel N.V., tegenover een gedaagde die in persoon procedeert. Vodafone vordert betaling van € 862,88, met rente en kosten, op basis van een contract voor mobiele telefonie dat volgens hen door de gedaagde is afgesloten. De gedaagde betwist echter de sluiting van dit contract en stelt dat zijn ID-kaart en bankpas zijn misbruikt om meerdere contracten af te sluiten, waaronder die met Vodafone. De kantonrechter wijst op de verplichtingen van de eisende partij, waaronder het opnemen en weerspreken van het verweer van de gedaagde in de dagvaarding, het verstrekken van bewijsstukken, en het volledig presenteren van de feiten. De kantonrechter benadrukt dat het procesrecht voor iedereen gelijk is en dat partijen die vaak procederen niet de indruk mogen krijgen dat zij een streepje voor hebben.

De kantonrechter constateert dat Vodafone niet heeft voldaan aan de procesrechtelijke verplichtingen, zoals het opnemen van het verweer van de gedaagde in de dagvaarding en het tijdig overleggen van relevante bewijsstukken. Dit heeft geleid tot een inefficiënte procedure. De kantonrechter vraagt Vodafone om aanvullende informatie en bewijsstukken te overleggen in een akte, en houdt verdere beslissingen aan. De zaak illustreert de problemen die zich voordoen bij herhaaldelijk procederen door dezelfde partijen, waarbij de kantonrechter duidelijk maakt dat er geen uitzondering gemaakt zal worden voor deze 'repeatplayers'.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 274368/05-11201
Vonnis d.d. 2 februari 2006
inzake
de naamloze vennootschap VODAFONE LIBERTEL N.V.,
gevestigd te Heerlen,
eiseres, gemachtigde: Van Arkel Gerechtsdeurwaarders Incassobureau, gevestigd te Leiden (postbus 239, 2300 AE),
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde, in persoon procederende.
PROCESGANG
1. Op de bij dagvaarding met producties vermelde gronden heeft eisende partij, hierna te noemen Vodafone, gevorderd om gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde], te veroordelen tot betaling van € 862,88, met rente en kosten.
[gedaagde] heeft bij antwoord de vordering betwist.
Na repliek (met producties) en dupliek is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
OVERWEGINGEN
De feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. Op dinsdag 27 april 2004 heeft [gedaagde] bij de politie te Rotterdam aangifte gedaan van diefstal of verlies op 24 april 2004 van zijn portemonnee met daarin een Europese ID-kaart en een ABN AMRO bankpas.
2.2. Op naam van [gedaagde] is met Vodafone op 24 april 2004 een contract mobiele telefoonaansluiting gesloten met telefoonnummer [....].
2.3. Op 14 juni 2004 heeft [gedaagde] bij de politie te Groningen aangifte gedaan van oplichting inhoudende dat met de op zijn naam staande ID-kaart en bankpas meerdere telefoniecontracten zijn afgesloten bij verschillende aanbieders, waaronder Vodafone, op rekening van [gedaagde].
2.4. Blijkens een overzicht van Vodafone over de maand april van het telefoonnummer [....], is dat nummer op 27 april 2004 drie keer gebeld met een telefoonnummer dat [gedaagde] op of omstreeks 4 mei 2004 aan Vodafone heeft doorgegeven als het telefoonnummer waarop hij bereikbaar was.
De standpunten van partijen
3. Vodafone heeft zich gebaseerd op de vaststaande feiten en aangevoerd dat de handtekening op het contract mobiele telefonie, gelet op de gelijkenis met de handtekening onder de aangifte, door [gedaagde] is gesplaatst. Doordat er contact is geweest tussen het telefoonnummer waarvoor een contract is afgesloten met de ID-kaart en bankpas van [gedaagde] en een (ander) telefoonnummer van [gedaagde], staat vast dat het contract met Vodafone in ieder geval met medeweten en medewerking van [gedaagde] is afgesloten.
4. Het verweer van [gedaagde] is dat het contract mobiele telefonie van 24 april 2004 met Vodafone is afgesloten door een ander die misbruik heeft gemaakt van de ID-kaart en bankpas van [gedaagde]. Dat is ook ten aanzien van andere telefonieaanbieders gebeurd. Deze hebben hun vorderingen niet geldend gemaakt.
De beoordeling van het geschil
5. De dagvaarding van Vodafone voldoet niet aan het bepaalde in artikel 111 lid 3 Rv. Uit deze bepaling blijkt niet dat enkel het schriftelijk verweer van een gedaagde in de dagvaarding moet worden opgenomen. Uit de repliek van Vodafone maakt de kantonrechter op dat zij op de hoogte is geweest van het bewaar van [gedaagde] tegen de vordering. Dat bezwaar had in de dagvaarding moeten staan.
6. Voorts heeft Vodafone het bepaalde in artikel 85 lid 1 Rv. niet nageleefd. Het contract mobiele telefonie wordt pas bij repliek overgelegd; dat had bij dagvaarding gemoeten. Stukken die de door Vodafone beweerde buitengerechtelijke incassowerkzaamheden kunnen aantonen worden in het geheel niet overgelegd.
7. Ten slotte constateert de kantonrechter dat Vodafone kennelijk niet de van belang zijnde feiten aanvoert en daarmee het bepaalde in artikel 21 Rv. negeert. Zij geeft immers aan meer schriftelijke bewijsstukken onder zich te hebben maar legt deze niet over. Verder rept Vodafone over een getuige Vroemen die de kantonrechter gelezen de processtukken niet kan plaatsen in de (al of niet bestaande) relatie tussen Vodafone en [gedaagde].
8. De procedure zou efficiënter zijn verlopen wanneer Vodafone aan haar procesrechtelijke verplichtingen zou hebben voldaan. De thans pas na dupliek bekende argumenten van partijen zouden dan reeds na antwoord, voorzien van bewijsstukken, voorhanden zijn geweest, terwijl naar alle waarschijnlijkheid een (veel beter) zicht op bewijsposities zou hebben bestaan.
9. Het moet de kantonrechter van het hart dat de wijze van procederen door Vodafone in de onderhavige zaak exemplarisch is voor veel vaak optredende eisers die zichzelf dan repeatplayers noemen. De kantonrechter is echter niet van plan voor dergelijke procespartijen een ander procesrecht, en zeker niet een lichtere stelplicht, te hanteren.
10. Terug naar de zaak.
Het verweer van [gedaagde] wordt met stukken, twee aangiften, onderbouwd, en komt er op neer dat hij de overeenkomst met Vodafone niet heeft gesloten.
De subsidiaire reactie op dat verweer van Vodafone inhoudende dat sprake is van een opzetje van [gedaagde] met een onbekende derde, roept bij de kantonrechter vragen op, die door Vodafone bij akte beantwoord moeten worden.
? Is bekend op welk tijdstip op 24 april 2004 het contract mobiele telefonie is opgemaakt en ondertekend?
? Is het telefoonnummer [....] op 24 april 2004 operationeel geworden?
? Uit het overzicht maakt de kantonrechter op dat er drie keer contact is gezocht tussen [....] en een ander telefoonnummer van [gedaagde] op 27 april 2004. Van welk telefoonnummer is het initiatief uitgegaan en is contact daadwerkelijk tot stand gekomen?
? Wanneer heeft [gedaagde] voor het eerst van Vodafone een factuur of ander bericht ontvangen betreffende het nummer [....]?
11. De primaire reactie van Vodafone op het verweer van [gedaagde], betreft de handtekening onder het contract mobiele telefonie. Die handtekening is volgens Vodafone afkomstig van dezelfde persoon als die de aangiften heeft ondertekend. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldaan aan de ontkenning bedoeld in artikel 159 lid 2 Rv. door reeds bij antwoord te stellen dat met Vodafone geen contract is afgesloten, hetgeen in de door Vodafone overgelegde aangifte van 14 juni 2004 door [gedaagde] wordt herhaald. Het is vervolgens aan Vodafone die zich op het contract mobiele telefonie beroept, de echtheid van de handtekening onder dat contract te bewijzen.
De kantonrechter overweegt een schriftdeskundige en Vodafone mag zich daarover uitlaten bij akte. Bij die akte kan Vodafone ook andere bewijsstukken waarmee zij denkt het bewijs van de echtheid van de handtekening te kunnen leveren, overleggen. Ten slotte kan Vodafone in die akte iets zeggen over de door haar voorgestelde getuige Vroemen, vooropgesteld dat deze over de echtheid van de handtekening kan verklaren.
12. Alle verdere beslissingen worden aangehouden.
B E S L I S S I N G
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rol van 2 maart 2006 voor een akte aan de zijde van Vodafone als bedoeld in de rechtoverwegingen 10 en 11;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 2 februari 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.