ECLI:NL:RBGRO:2006:AV4207

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
9 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
18/051383-04
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag na uiteenlopende getuigenverklaringen

Op 9 maart 2006 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn neef. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 11 september 2004 in de gemeente Groningen, waarbij de verdachte met een mes stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer zou hebben gemaakt. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van getuigenverklaringen, die echter zozeer uiteenliepen dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kon komen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank overwoog dat de verklaringen van de getuigen en de aangever niet consistent waren en dat er geen aanvullend onderzoek was gedaan naar de identiteit van een persoon die op de grond lag tijdens het incident. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk het tenlastegelegde feit had gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en verklaarde de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk, wat betekent dat deze haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen.

Daarnaast werd er een vordering behandeld van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis, maar deze werd afgewezen omdat de verdachte vrijgesproken werd van het huidige tenlastegelegde feit. De rechtbank besloot dat de kosten voor de benadeelde partij en de veroordeelde ieder voor eigen rekening komen. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/051383-04
datum uitspraak: 9 maart 2006
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. G.W. van der Zee
vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2006.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
hij op of omstreeks 11 september 2004 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 september 2004 in de gemeente Groningen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer] gemaakt, althans die [slachtoffer] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, getoond en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Jij gaat er als eerste aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
De rechtbank overweegt het volgende.
Zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris hebben een aantal getuigen en aangever verklaringen afgelegd. Verdachte zelf ontkent het tenlastegelegde. Verder is door de politie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin gewag wordt gemaakt van een vechtpartij, waarbij verdachte zou zijn betrokken.
De door de getuigen afgelegde verklaringen lopen op diverse punten zodanig uiteen, dat in samenhang met de verklaring van aangever alsmede de verklaring van verdachte daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Daar komt bij dat door de politie weliswaar een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt, maar dat door haar geen nader onderzoek is ingesteld naar de identiteit van degene die op de grond lag, althans van een dergelijk onderzoek is niet gebleken.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich voor de terechtzitting schriftelijk in het strafproces gevoegd [slachtoffer], geboren [datum], wonende te [adres].
De verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer: 18/050126-03
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 14 oktober 2003 gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot een geldboete van 600 euro subsidiair 12 dagen hechtenis, waarvan 350 euro subsidiair 7 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem thans tenlastegelegde, hetgeen diende als basis voor de deze vordering, zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], in haar vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank d.d. 14 oktober 2003.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, M.J.B. Holsink en C.L.B. Kocken, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 9 maart 2006.
Mr. Holsink en de griffier waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.