ECLI:NL:RBGRO:2006:AV6798

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
23 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/363 WW44 V02
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A. Houtman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opheffing voorlopige voorziening inzake studentenhuisvesting nabij EMG

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen op 23 maart 2006 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Nijestee om de eerder getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van 22 november 2005, waarin het college van burgemeester en wethouders van Groningen een bouwvergunning voor studentenhuisvesting had verleend, maar deze was geschorst vanwege de risico's van een stofexplosie van het nabijgelegen bedrijf EMG. De Stichting Nijestee voerde aan dat recent onderzoek had aangetoond dat de studentenwoningen op een veilige afstand van het bedrijf lagen en dat de veiligheidsmaatregelen voldoende waren om de risico's te mitigeren. EMG daarentegen betwistte de conclusies van het rapport van Ingenieursbureau Oranjewoud, dat de veiligheid van de studentenhuisvesting moest onderbouwen, en verwees naar een tegenrapport van TNO dat de onvolledigheid van het onderzoek aanstipte. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de eerdere schorsing van de bouwvergunning op te heffen, en dat het definitieve rapport van TNO moest worden afgewacht voordat er een beslissing kon worden genomen over de bouwvergunning. De voorzieningenrechter wees het verzoek van de Stichting Nijestee af, waarmee de voorlopige voorziening in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Zaaknr.: AWB 06/363 WW44 V02
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
de Stichting Nijestee, gevestigd te Groningen, verzoekster,
gemachtigde mr. W.R. van der Velde,
ten aanzien van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 november 2005.
1. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 22 november 2005 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 30 september 2005, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Groningen, verder te noemen het college, aan verzoekster met toepassing van artikel 50, vierde lid, Woningwet (Ww) vrijstelling als bedoeld in artikel 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning heeft verleend, geschorst.
Bij verzoekschrift van 2 maart 2006 heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd de getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
Op de voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb is het college uitgenodigd om als partij aan dit geding deel te nemen. Voorts zijn de besloten vennootschap E.M.G Silo B.V., verder te noemen EMG, en de vennootschap onder firma [VOF], verder te noemen [VOF], in de gelegenheid gesteld om als partij in de zin van artikel 8:26, eerste lid, Awb aan het geding deel te nemen.
Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen verzonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 21 maart 2006. Verzoekster heeft zich aldaar door haar gemachtigde doen vertegenwoordigen. Het college heeft zich doen vertegenwoordigen door H.K. de Jonge en W. Brandsma. Verder is namens EMG F.G. de Haan en namens [VOF] mr. S. Wiersma verschenen.
Namens het ingenieursbureau Oranjewoud/SAVE is ir. R.A.M. van Rooy, verder te noemen Van Rooy, verschenen.
2. RECHTSOVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan, voor zover hier van belang, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Feiten en standpunten van partijen
Bij besluit van 30 september heeft het college verzoekster met toepassing van artikel 50, vierde lid, Ww tot 30 september 2010 vrijstelling van het bestemmingsplan verleend als bedoeld in artikel 17 WRO en daarnaast bouwvergunning verleend voor het tijdelijk oprichten van studentenhuisvesting op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Groningen, sectie […], plaatselijk bekend als [straat].
Tegen dit besluit hebben EMG en [VOF] bezwaar gemaakt. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 30 september 2005 te schorsen.
Bij uitspraak van 22 november 2005 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 30 september 2005 geschorst. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het college de risico’s van de aanwezigheid van het bedrijf van EMG voor de (toekomstige) bewoners van de studentenhuisvesting niet heeft betrokken bij het besluit van 30 september 2005. Het college heeft evenwel erkend dat het risico van een stofexplosie reëel aanwezig is, maar heeft aangenomen dat een stofexplosie zich in eerste instantie meestal beperkt tot het terrein van de inrichting zelf. Voorts heeft het college, gelet op de verwerkingscapaciteit van EMG en het feit dat het een tijdelijke huisvesting voor studenten betreft, een afstand van 70 meter tussen het bedrijf van EMG en de studentenhuisvesting -in afwijking van de zogenaamde VNG-normen- verdedigbaar geacht, zonder zich daarbij te baseren op feiten of verricht onderzoek. De voorzieningenrechter heeft op grond hiervan geoordeeld dat het college dusdoende het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en dat het besluit evenmin berust op een deugdelijke motivering. De voorzieningenrechter heeft het besluit in strijd geacht met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 Awb en heeft het besluit geschorst.
Thans vraagt verzoekster de getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Verzoekster heeft daartoe aangevoerd dat in opdracht van de gemeente Groningen inmiddels onderzoek heeft plaatsgevonden naar de veiligheidsrisico’s die ontstaan door de aanwezigheid van het bedrijf van EMG op 70 meter afstand van de studentenhuisvesting. Uit het rapport “Risicoanalyse stofexplosie nabij studentenwoningen, onderzoek naar risico en effecten van een stofexplosie bij Elevator Maatschappij Groningen”, van 14 februari 2006 van Ingenieursbureau Oranjewoud/SAVE, verder te noemen Oranjewoud, blijkt dat in de huidige situatie de gevolgen en risico’s van een eventuele stofexplosie binnen de inrichting van EMG niet verder reiken dan circa 30 meter. De studentenwoningen liggen derhalve op een voldoende veilige afstand en buiten de risicocontour van het bedrijf. Bovendien zullen de in het kader van de milieuvergunning (uit 1993) alsook de in het kader van de actualisatie daarvan te verrichten veiligheidsmaatregelen ertoe leiden dat de veiligheidssituatie binnen afzienbare tijd zal verbeteren.
Voorts heeft verzoekster er op gewezen dat tussen de opslagloods en de studentenhuisvesting de bedrijfsgebouwen van de zogenoemde zakkenfabriek zijn gelegen. Dit gebouw heeft dezelfde hoogte als de opslagloods en zal een eventuele explosie in de loods volledig “opvangen”. Verder heeft verzoekster benadrukt dat de studentenwoningen aan alle vereisten, onder meer gesteld in het bouwbesluit en de brandveiligheidseisen, voldoen.
De studentenwoningen zijn gevestigd op een gezoneerd industrieterrein. Volgens vaste rechtspraak gelden ten aanzien van woningen op gezoneerde industrieterreinen geen geluidsnormen en grenswaarden met betrekking tot geluid. De studentenwoningen kunnen daarom niet leiden tot beperkende geluidsvoorschriften voor EMG.
Ten aanzien van het rapport van TNO stelt verzoekster dat dit niet is gebaseerd op onderzoek ter plekke, in tegenstelling tot het in opdracht van het college verrichte onderzoek.
Verzoekster heeft een zwaarwegend belang bij afbouw en ingebruikname van de reeds gerealiseerde studentenwoningen en verzoekt de voorzieningenrechter de getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
EMG betwist de conclusies van het rapport van Oranjewoud en heeft daartoe een (voorlopig) tegenrapport overgelegd, opgesteld door TNO Defensie en veiligheid, verder te noemen TNO. Het definitieve rapport zal naar verwachting begin april 2006 verschijnen. Het rapport van TNO “Kritische beschouwingen op het Oranjewoud/SAVE-rapport”, van 20 maart 2006, beantwoordt de vraag of de conclusies van het rapport van Oranjewoud aangaande het beschreven risico juist zijn. Aan de hand van de beschouwingen van TNO zal opnieuw opdracht moeten worden gegeven voor een uitgebreider onderzoek.
Volgens EMG is het verrichte onderzoek onvolledig. In het onderzoek is geen rekening gehouden met door de primaire stofexplosie ontstane explosies in de laagbouwsilo’s 1, 2, 3 en de opslagruimte 5 (secundaire stofexplosie). Ook is het uitgebreide transportleidingnetwerk buiten beschouwing gebleven. Het rapport is voorts modelmatig en theoretisch van opzet, bevat te veel aannames en is onvoldoende op onderzoeksfeiten gebaseerd. Voorts stelt EMG dat door de constructie van de zuidelijke gebouwen een hogere drukopbouw (in de silo’s) mogelijk is.
Namens Oranjewoud heeft Van Rooy, onderzoeker en schrijver van “Risicoanalyse stofexplosie nabij studentenwoningen, onderzoek naar risico en effecten van een stofexplosie bij Elevator Maatschappij Groningen”, ter zitting gesteld dat de conclusies die TNO heeft getrokken niets afdoen aan de in het rapport van Oranjewoud getrokken conclusies. In het rapport van Oranjewoud zijn wel degelijk stofexplosieberekeningen opgenomen. Het onderzoek omvat voorts een beoordeling van de bouwconstructies van de silo en de opslagloods aan de hand van de bouwtekeningen. Daaruit blijkt dat bij een geringe drukopbouw deze gebouwen bezwijken. Een verdere drukopbouw kan derhalve niet plaatsvinden. Dit geldt evenzeer voor een secundaire stofexplosie. De schade binnen de inrichting zal groot zijn, maar zal naar verwachting buiten de inrichting gering en slechts tot een afstand van maximaal 30 meter te verwachten zijn.
De VNG-normen geven een afstand van 100 meter aan tot woningen. Van deze afstand kan gemotiveerd worden afgeweken. In dit geval blijkt uit onderzoek dat een geringere afstand voldoende is.
Overwegingen ten aanzien van het verzoek
Bij uitspraak van 22 november 2005 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 30 september 2005 geschorst, omdat het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en het besluit evenmin op een deugdelijke motivering berust. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat het college -in afwijking van de zogenaamde VNG-normen- een afstand van 70 meter tussen het bedrijf van EMG en de studentenhuisvesting verdedigbaar acht, zonder zich daarbij te baseren op feiten of verricht onderzoek.
In het onderhavige geding dient de vraag te worden beantwoord of het college thans voldoende onderzoek heeft laten verrichten om in redelijkheid te kunnen besluiten bouwvergunning te verlenen voor een studentenhuisvesting op 70 meter afstand van EMG, dit in afwijking van de door VNG gestelde afstandsnormen.
Het college heeft onderzoek laten verrichten door Oranjewoud. Blijkens de inleiding van het rapport van Oranjewoud heeft het onderzoek ten doel een indicatie te geven van de afstand die in verband met een mogelijke stofexplosie bij EMG moet worden gehanteerd tot aan de studentenwoningen. Geconcludeerd wordt dat:
- met betrekking tot de risico’s van een stofexplosie in het silogebouw een afstand gehanteerd moet worden van minder dan 30 meter, vanaf de rand van het gebouw;
- met betrekking tot de risico’s van een stofexplosie in de opslagloods een afstand gehanteerd moet worden van 25 meter, vanaf de rand van de opslagloods;
- de uitstoot van oplosmiddelen (vluchtige koolwaterstoffen) vanuit een naastgelegen spuitinstallatie niet kan leiden tot een hybride explosie.
Op basis van deze conclusies kan worden gesteld dat vanuit de externe veiligheidsrisico’s (de aanwezigheid van EMG) geen belemmering bestaat voor de vestiging van studentenhuisvesting op 60 meter afstand van de gebouwen (van EMG).
Het rapport van TNO stelt dat getwijfeld kan worden aan de juistheid van de gehanteerde stofexplosie-eigenschappen. Voorts ontbreken explosieberekeningen rond afzonderlijke opslagsilo’s, welke door hun geometrie en slechte drukontlastingsmogelijkheid dominant kunnen zijn in het explosiegevaar naar buiten. Bij een ineffectieve drukontlasting kunnen explosieoverdrukken ontstaan die het opbreken van de silo’s tot gevolg kunnen hebben. Zonder deze explosieberekeningen is niet afdoende aangetoond dat letale brokstukken tot op afstanden waarop de studentenhuisvesting staat worden voorkomen, zo stelt het conceptrapport in zijn conclusie. Volgens TNO steunen de conclusies in het rapport van Oranjewoud niet op de beschouwingen in dat rapport. Om de eindconclusie te kunnen trekken, die door Oranjewoud is getrokken, is nadere studie noodzakelijk.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder na de uitspraak van 22 november 2005 onderzoek heeft laten verrichten naar de veiligheidsrisico’s van de aanwezigheid van het bedrijf van EMG, om zodoende de afwijking van de door de VNG voorgeschreven afstandsnorm tot woningen te kunnen motiveren. De conclusies van dit rapport zijn echter gemotiveerd weersproken. Voorts is een tegenrapport van een deskundig te achten instantie overgelegd, waarin de conclusies van het rapport van Oranjewoud gemotiveerd in twijfel worden getrokken. TNO stelt in zijn rapport dat het onderzoek van Oranjewoud niet volledig is en niet is gebaseerd op deugdelijk en zorgvuldig onderzoek. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van Oranjewoud. In beide rapporten lijkt van cruciaal belang te zijn of explosieberekeningen zijn verricht en voorts of die berekeningen juist zijn, en verder welke maximale explosiedruk kan ontstaan in de gebouwen van EMG en de effecten daarvan buiten de inrichting. Hieromtrent verschillen beide rapporten van zienswijze.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient dan ook het definitieve rapport van TNO te worden afgewacht, alsmede de schriftelijke reactie van Oranjewoud daarop, alvorens de vraag kan worden beantwoord of verweerder in redelijkheid bouwvergunning kon verlenen voor de studentenhuisvesting.
Gelet op het bovenstaande dient het verzoek tot opheffing van de bij uitspraak van 22 november 2005 getroffen voorlopige voorziening te worden afgewezen.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen,
RECHT DOENDE,
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. A. Houtman als voorzieningenrechter en in het openbaar door haar uitgesproken op 23 maart 2006, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Wal als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
typ: AW