RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 287210/06-30
Vonnis d.d. 17 maart 2006
[eiser],
wonende te [adres],
eiser, hierna [eiser],
gemachtigde mw. mr. I. Verweij-Molkenboer, rechtsbijstandjurist te Amsterdam
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Esha Waterproofing BV,
gevestigd te Groningen,
gedaagde, hierna Esha Waterproofing BV,
gemachtigde mr. L.G. van Dijk, advocaat te Groningen
Op de bij dagvaarding nader aangegeven gronden heeft [eiser] gevorderd dat Esha Waterproofing BV bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld tot:
a. tegen behoorlijk bewijs van kwijting onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie, betaling van het overeengekomen loon ad € 2.697,75 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
b. betaling van de wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan hem toekomende loon ex artikel 7:625 BW;
c. binnen 24 uur na betekening van onderhavig vonnis [eiser] in staat te stellen zijn werkzaamheden op de normale gebruikelijke wijze te hervatten met alle bevoegdheden en faciliteiten, die [eiser] krachtens de arbeidsovereenkomst placht te genieten, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor elke dag of een gedeelte daarvan dat Esha Waterproofing BV in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
d. betaling van de wettelijke rente over de onder a en b genoemde kosten van het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
e. betaling van de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
Op 14 maart 2006 heeft de mondelinge behandeling, tegelijkertijd met de tussen partijen aanhangig voorwaardelijke ontbinding, ter zitting plaatsgevonden, [eiser] is aldaar verschenen met zijn gemachtigde, mr. I. Verweij-Molkenboer. Namens Esha Waterproofing BV zijn verschenen P. Stel, financieel directeur, P. van Dommelen, algemeen directeur, met de gemachtigde mr. L.G. van Dijk en de curator van Esha Nederland BV, mr. H.J. Overes. Van het verhan-delde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. [eiser] heeft diverse producties in het geding gebracht. Hierna is vonnis bepaald op heden.
1. Bij de beoordeling van onderhavig geschil kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
1.1 [eiser] is op 1 december 1976 voor onbepaalde tijd bij Erdo BV in dienst getreden. Nadat Erdo BV is overgenomen door Esha Nederland BV is het dienstverband van [eiser] per 1 januari 2002 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met diens nieuwe werkgever.
1.2 Op 23 februari 2005 is Esha Nederland BV door de rechtbank Groningen failliet verklaard. Als gevolg hiervan heeft de curator van Esha Nederland BV met inachtneming van artikel 40 FW de arbeidsovereenkomst met [eiser] (en circa 850 andere werknemers) opgezegd.
1.3 Op 1 maart 2005 is een gedeelte van Esha Nederland BV middels een activatransactie overgedragen aan Icopal, een vennootschap gevestigd te Denemarken. In het kader van deze doorstart is Esha Waterproofing BV opgericht. Esha Waterproofing BV is vervolgens met [eiser] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tegen een lager salaris aangegaan. De betreffende arbeidsovereenkomst kende een einddatum van 30 september 2005, zonder dat daarbij voorafgaande opzegging zou zijn vereist.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 30 september 2005 niet van rechtswege geëin-digd. De betreffende arbeidsovereenkomst heeft te gelden als aangegaan voor onbepaalde tijd, nu deze voldoet aan de voorwaarden van artikel 7:668a lid 1 en 2 BW. Er is sprake van opvolgende arbeidsovereenkomsten die tezamen de termijn van 36 maanden hebben overschreden, terwijl Esha Waterproofing BV ten aanzien van de dienst-betrekking met [eiser] wordt geacht de opvolger van Esha Nederland BV te zijn. De con-clu-sie dient derhalve te zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, zodat [eiser] recht heeft op wedertewerkstelling en zijn loon.
3. Standpunt Esha Waterproofing BV
De arbeidsovereenkomst met [eiser] is van rechtswege geëindigd. Deze behoefde op grond van artikel 7:667 lid 4 en 5 geen voorafgaande opzegging, aangezien de vorige arbeids-overeenkomst door rechtsgeldige opzegging was geëindigd. Artikel 7:668a BW is niet van toepassing, nu de daarin genoemde keten is doorbroken met de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eiser] door de curator van Esha Nederland BV. Voorts is van belang dat genoemd artikel expliciet ziet op het bestrijden van ‘draaideurconstructies’, terwijl van een dergelijk misbruik door de werkgever in onderhavig geval geenszins sprake is. De bepalingen in de Faillissementswet boden [eiser] daartegen bovendien voldoende bescherming, terwijl een andere uitleg van artikel 7:668a BW bij het overwegen van een doorstart juist contraproductief zou uitwerken.
4. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
5. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dient artikel 7:667 BW in onderhavig geval te prevaleren boven toepassing van artikel 7:668a lid 2 BW. Daarbij is van belang dat de wetgever bij de totstandkoming van eerstgenoemd artikel het oog heeft gehad op de situatie zoals die tussen partijen is ontstaan, terwijl dit uitdrukkelijk niet geldt voor artikel 7:668a lid 2 BW. Hierbij wordt het volgende redengevend geacht.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is geweest van een rechtsgeldige opzegging door de curator van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter hecht daarbij tevens waarde aan het feit dat de Faillissementswet een werknemer van een gefailleerde onderneming bescherming biedt tegen misbruik van insolventierecht met het enkele doel werknemers hun arbeidsrechterlijke bescherming te ontnemen.
7. Met inachtneming van het voorgaande is [eiser] op generlei wijze van zijn ontslag-bescherming beroofd. Ook kan niet gesteld worden dat [eiser] het slachtoffer is geworden van een ‘draaideurconstructie’ zoals geformuleerd in artikel 7:668a lid 2 BW, nu de wisseling van werkgever het gevolg was van het faillissement en niet de oorzaak vond in een oneigenlijk motief aan de zijde van de werkgever om de wettelijke arbeidsrechterlijk bescherming van werknemers te ontduiken. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat het tegengaan van een dergelijk misbruik ten grondslag heeft gelegen aan het opnemen van dit betreffende artikel in boek 7 van het BW. De kantonrechter acht deze bepaling dan ook niet geschreven voor een situatie als de onderhavige zodat dit artikel toepassing mist.
8. De kantonrechter volgt Esha Waterproofing BV in haar stelling dat met een andere conclusie het niet eenvoudig zal worden een doorstart na faillissement te realiseren. Voor een geslaagde doorstart is nodig dat deze snel haar beslag krijgt, de nodige flexibiliteit kan worden betracht en niet alleen arbeidsovereenkomsten kunnen worden gesloten met werknemers die minder dan 36 maanden bij de failliete onderneming en eventuele rechtsvoorgangers in dienst zijn geweest. Dit is ook in het belang van de werknemers die in het kader van de doorstart opnieuw worden aangenomen, want zonder doorstart worden er helemaal geen nieuwe arbeidsovereenkomsten meer gesloten.
9. Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter voorshands tot het oordeel dat tussen partijen een overeenkomst voor bepaalde tijd tot stand is gekomen. Op grond van artikel 7:667 BW eindigde deze arbeidsovereenkomst op 30 september 2005, zonder dat daar vooraf op grond van lid 4 en 5 van dit artikel opzegging voor was vereist. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen. De kantonrechter ziet, gelet op de aard van de procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren.
BESLISSING IN KORT GEDING
weigert de door [eiser] gevorderde voorzieningen;
compenseert de proceskosten van partijen, in die zin dat elk der partijen haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Böttcher, kantonrechter, en op 17 maart 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.