ECLI:NL:RBGRO:2006:AV9492

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
14 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
81323/FA RK 05-1601
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Duursma
  • D.A. Flinterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht over alimentatieovereenkomst tussen ex-partners met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de vrouw verzocht om een verklaring voor recht dat er een alimentatieovereenkomst is gesloten tussen haar en de man, met betrekking tot de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks dat zij dit heeft gebaseerd op artikel 3:302 BW, omdat de rechtsverhouding tussen partijen wordt gevormd door artikel 17 Boek I BW. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van de vrouw om kinderalimentatie te betalen door de man kan worden gezien als een aanbod om zijn onderhoudsverplichting bij overeenkomst nader te specificeren. De man heeft kort na het verzoek van de vrouw een bijdrage betaald en verklaarde ter zitting dat hij de wil had om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, wat door de rechtbank wordt gezien als aanvaarding van het aanbod van de vrouw. Hierdoor is er sprake van een alimentatieovereenkomst.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de vrouw belang heeft bij een verklaring voor recht, omdat zij niet over een rechtsgeldige titel beschikt om de bijdrage te executeren. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere betalingen van de man en de omstandigheden rondom de bijstandsuitkering van de vrouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat er op 6 januari 2000 een overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij de man een bijdrage van € 131,- per kind per maand aan de vrouw moet voldoen, ingaande op die datum. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de man een achterstand in betaling heeft van € 2.423,-, te vermeerderen met elke opengevallen termijn vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 81323 / FA RK 05-1601
beschikking d.d. 14 maart 2006
in de zaak van:
de vrouw,
procureur mr. G.P. Bisschop,
en
de man,
procureur mr. K.B. Spoelstra.
PROCESVERLOOP
De vrouw heeft op 23 augustus 2005 een verzoekschrift ingediend ertoe strekkend dat de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
voor recht verklaart dat partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw ingaande 1 november 1999 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen voldoet van € 131,-- per kind per maand; voorts voor recht verklaart dat de man een achterstand in betaling heeft van € 2.433,-- te vermeerderen met elke openvallende termijn vanaf de datum van indiening van dit verzoekschrift en voorts bepaalt dat de man bij vooruitbetaling de overeengekomen bijdrage vermeerderd met de indexering aan de vrouw heeft te voldoen;
en subsidiair:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen een bedrag van € 152,-- per kind per maand, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, dient te voldoen, primair ingaande op 1 december 2004, subsidiair ingaande de datum van indiening van dit verzoekschrift.
De man heeft op 3 oktober 2005 een verweerschrift ingediend en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw althans tot afwijzing van het verzoekschrift.
Op 30 november 2005 is ter griffie van de rechtbank een brief met bijlagen ontvangen van mr. G.P. Bisschop, gedateerd 29 november 2005.
Op 7 december 2005 is ter griffie een faxbericht met bijlagen ontvangen van mr. M. Kürble namens mr. K.B. Spoelstra.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 13 december 2005. Daarbij is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. G.P. Bisschop en de man, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Kürble.
Mr. Bisschop heeft een pleitnotitie overgelegd.
RECHTSOVERWEGINGEN
In de onderhavige zaak wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan
- Partijen zijn gehuwd geweest. Dit huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van in de registers van de burgerlijke stand.
- Partijen hebben gezamenlijk het gezag over twee minderjarigen
- deze minderjarigen verblijven bij de vrouw.
De geschilpunten
De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek;
- de overeenkomst terzake de onderhoudsbijdrage van de man;
- de draagkracht van de onderhoudsplichtigen.
De ontvankelijkheid
De vrouw heeft verzocht voor recht te verklaren dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan met betrekking tot de onderhoudsbijdrage van de man in de kosten van de minderjarige kinderen van partijen. De man is van mening dat de vrouw in haar verzoek niet kan worden ontvangen nu een verklaring voor recht niet middels een verzoekschriftprocedure aanhangig kan worden gemaakt maar slechts kan worden ingeleid bij dagvaarding.
De rechtbank is van oordeel dat overeenkomstig het door de Hoge Raad bij arrest van 2 mei 2003 bepaalde, in zaken van levensonderhoud - verschuldigd krachtens titel 17 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek - het volgen van een verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven moet worden beschouwd. Ook in situaties waarbij in geding is of tussen partijen een alimentatieovereenkomst is gesloten.
Nu de rechtsverhouding tussen partijen in casu wordt gevormd door genoemde titel 17 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw moet worden ontvangen in haar verzoek. Daaraan doet – gelet op deze rechtsverhouding – niet af dat zij haar verzoek baseert op artikel 3:302 van het Burgerlijk Wetboek, welk artikel is ondergebracht in een titel betreffende rechtsvorderingen.
De overeenkomst terzake de onderhoudsbijdrage van de man
De vrouw heeft aangegeven dat zij gedurende de echtscheidingsprocedure tussen partijen, omstreeks 1999, voor haar levensonderhoud afhankelijk was van een bijstandsuitkering. De man heeft in die periode telkens de door de gemeente gevorderde verhaalsbijdrage voldaan. Toen de bijstandsuitkering van de vrouw werd beëindigd – aangezien haar terzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap vermogen was uitgekeerd – heeft de vrouw de man eind december 1999 verzocht de verhaalsbijdrage die hij tot dusver had voldaan, aan haar uit te keren als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de bij de vrouw verblijvende minderjarige kinderen van partijen.
Op 6 januari 2000 (ruim twee weken na het verzoek van de vrouw) heeft de man een bedrag van Fl. 577,- aan de vrouw voldaan; een bedrag ter hoogte van het door de vrouw verzochte bedrag, vermeerderd met de wettelijke indexering.
Vanaf mei 2000 ontving de vrouw wederom een bijstandsuitkering, op welk moment de man wederom de gevorderde verhaalsbijdrage is gaan voldoen.
In de periode van september 2001 tot en met september 2004 heeft de man een maandelijkse bijdrage van Fl. 600,- rechtstreeks aan de vrouw voldaan.
Na september 2004 zijn de betalingen uitgebleven. In 2005 heeft hij een tweetal keren de vervallen termijnen voldaan, zodat de man feitelijk tot en met november 2005 aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan.
De hiervoor weergegeven, door de vrouw geschetste gang van zaken, is door de man niet betwist. Dat de vrouw de man heeft verzocht een onderhoudsbijdrage te gaan leveren en dat de man korte tijd daarna een bijdrage van de verzochte hoogte is gaan voldoen, staat derhalve tussen partijen vast.
De man heeft zich wel verweerd tegen de stelling van de vrouw dat er op basis van het vorenstaande sprake is van een overeenkomst met betrekking tot de onderhoudsverplichting van de man. De man heeft daartoe gesteld dat hij de bijdrage telkens uit eigen beweging heeft voldaan en niet uit hoofde van een overeenkomst tussen partijen. Hij heeft aangegeven dat er tussen partijen geen sprake is geweest van wilsovereenstemming. Immers, naar zeggen van de man is over de ingangsdatum en de hoogte van de bijdrage en over de behoefte van de kinderen tussen partijen nooit gesproken.
Naar oordeel van de rechtbank is tussen partijen op 6 januari 2000 een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de invulling van de onderhoudsverplichting van de man jegens de minderjarige kinderen van partijen.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat partijen de vrijheid hebben om de invulling van de onderhoudsverplichting bij overeenkomst (nader) in te vullen. De verklaringen van partijen over en weer en wat zij uit elkanders verklaringen en gedragingen – overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen – hebben afgeleid is beslissend voor de vraag of zo’n overeenkomst tot stand is gekomen.
Het verzoek van de vrouw aan de man om een bijdrage van Fl. 275,- per maand te gaan voldoen in de kosten van de kinderen, betreft naar oordeel van de rechtbank een aanbod om de onderhoudsverplichting van de man bij overeenkomst nader te specificeren.
Of er vervolgens op basis van dat aanbod een overeenkomst tot stand is gekomen, hangt ervan af of de man dit aanbod heeft aanvaard, dan wel of de gedragingen van de man door de vrouw gerechtvaardigd zijn opgevat als een wilsverklaring van de man. Dat de man korte tijd na het verzoek van de vrouw een bijdrage van gelijke hoogte is gaan voldoen als door de vrouw verzocht en dat de man ter zitting heeft aangegeven dat hij ook de wil had een bijdrage in de kosten van de kinderen te leveren, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is geweest van een aanvaarding van het aanbod van de vrouw door de man. Nu de man op 6 januari 2000 een bijdrage overeenkomstig het verzoek is gaan voldoen, gaat de rechtbank ervan uit dat de overeenkomst op die datum tot stand is gekomen.
Dat deze overeenkomst op de punten van de ingangsdatum van de bijdrage en de behoefte van de kinderen ongespecificeerd was – zoals door de man gesteld – doet aan dit oordeel niet af. Tussen partijen bestond in ieder geval overeenstemming over de hoogte van de bijdrage blijkens het feit dat, waar de vrouw destijds een bijdrage verzocht van Fl. 275,- per kind per maand, de man ingaande januari 2000 bijdragen heeft voldaan van Fl. 577,- voor beide kinderen en later van Fl. 600,-; zijnde vergelijkbare bedragen, zeker wanneer rekening wordt gehouden met de wettelijke indexering.
De vrouw heeft belang bij haar verzoek tot verklaring voor recht dat er tussen partijen sprake was van een overeenkomst, daar zij thans niet over een titel beschikt met behulp waarvan zij de bijdrage kan (doen) executeren. De vrouw verzoekt tevens te bepalen dat de man bij vooruitbetaling de overeengekomen bijdrage vermeerderd met de indexeringen aan de vrouw heeft te voldoen. Nu dit verzoek valt buiten het bestek van de overeenkomst tussen partijen, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw voor zover het dit onderdeel betreft, afwijzen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verklaren voor recht dat partijen een overeenkomst hebben gesloten met betrekking tot de invulling van de onderhoudsverplichting van de man jegens de minderjarige kinderen van partijen.
De draagkracht van de man
De man verzoekt noch wijziging van de overeenkomst noch nihilstelling van de bij die overeenkomst bepaalde onderhoudsbijdrage, zodat de rechtbank aan een berekening van de draagkracht van de onderhoudsplichtigen en aan een vergelijking van hun draagkrachtruimte niet toekomt.
BESLISSING
verklaart voor recht dat partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw, ingaande 1 januari 2000 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen van partijen voldoet van € 131,- per kind per maand;
verklaart voor recht dat de man een achterstand in betaling heeft van € 2.423,- te vermeerderen met elke opengevallen termijn te rekenen vanaf 23 augustus 2005;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T. Duursma en uitgesproken door mr. D.A. Flinterman ter openbare terechtzitting van 14 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.