ECLI:NL:RBGRO:2006:AX6528

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 januari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1192
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering onroerende zaak nabij windmolenpark

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 20 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een onroerende zaak nabij een windmolenpark. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Bellingwedde vastgestelde WOZ-waarde van € 267.000,- per peildatum 1 januari 2003. Eiser stelde dat de nabijheid van het windmolenpark een negatieve invloed had op de waarde van zijn woning. De heffingsambtenaar erkende deze invloed, maar stelde dat er voldoende rekening mee was gehouden bij de waardebepaling.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar in zijn taxatierapport drie referentieobjecten had vergeleken, waarvan één ook nabij het windmolenpark was gelegen. De rechtbank vond dat de verschillen in de vastgestelde waarden goed waren verklaard en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de invloed van het windmolenpark onvoldoende was meegewogen. Eiser had ook verwezen naar recente verkopen van vergelijkbare woningen, maar de rechtbank oordeelde dat deze verkoopprijzen niet voldoende bewijs leverden voor een lagere waarde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en benadrukte dat de uitspraak uitsluitend betrekking had op de WOZ-waarde en niet op andere juridische procedures die eiser mogelijk had lopen met betrekking tot de windmolens. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. den Hollander, in aanwezigheid van griffier mr. drs. H.A. Hulst. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1192
Uitspraakdatum: 20 januari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende],
wonende
te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bellingwedde,
verweerder,
gemachtigde: dhr. K. Kirchhoff.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking, met dagtekening 31 maart 2005, krachtens de Wet waardering onroerende zaken (Woz) de waarde van het pand [adres] te [woonplaats] (hierna de onroerende zaak) per peildatum 1 januari 2003 vastgesteld op een bedrag van
€ 267.000,-.
Bij brief gedateerd 4 mei 2005, door verweerder ontvangen op 10 mei 2005, heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2005 heeft verweerder de beschikking gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij schrijven van 10 september 2005 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2006 te Groningen.
Partijen zijn daar verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
Eiser is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een vrijstaande woning op een perceel van 6.406 m² met een inhoud van 359 m³. In de nabijheid staan zeventien windturbines met een ashoogte van 98 meter en een rotordiameter van 72 meter met een totale hoogte van 133 meter.
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht per peildatum 1 januari 2003 de waarde van de onroerende zaak heeft vastgesteld op een bedrag van € 267.000,.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge art. 17, tweede lid, Wet Woz moet de waarde van deze onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 2003.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet Woz, wordt de in artikel 17, tweede lid, Wet Woz bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.
Verweerder, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport van 20 oktober 2005 en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van een aantal met de onroerende zaak vergelijkbare objecten (hierna: referentieobjecten). Het taxatierapport is voorzien van beeldmateriaal van zowel de onderhavige onroerende zaak als van de met de onroerende zaak vergeleken objecten. Ter ondersteuning van het taxatierapport heeft verweerder een matrix betreffende de onroerende zaak en de referentieobjecten overgelegd.
De rechtbank overweegt dat ook voor zover de door verweerder ter vergelijking aangevoerde objecten andere objectkenmerken hebben, dit nog niet met zich meebrengt dat deze objecten niet als vergelijkbaar met de onroerende zaak kunnen worden bestempeld. Wel is van belang dat bij de vergelijking met zodanige verschillen rekening wordt gehouden.
Eiser wijst in het beroepschrift op de aanwezigheid van een windmolenpark op circa vierhonderdvijftig meter afstand van de onroerende zaak. Eiser stelt in het beroepschrift dat het uitzicht van de onroerende zaak zodanig negatief beïnvloed wordt en dat de gevolgen van de slagschaduw en het geluidsoverlast zodanig zijn dat de waardedrukkende invloed minimaal op 30% gesteld moet worden. Hierbij verwijst hij naar een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 18 juli 2003. Ter zitting heeft eiser opgemerkt dat hij inmiddels, na vergeefse pogingen om de onroerende zaak te verkopen, de waardedaling als nog hoger inschat en dat hij de onroerende zaak praktisch onverkoopbaar acht.
Bij uitspraak op bezwaar en in het verweerschrift heeft verweerder erkend dat de nabijheid van het windmolenpark een negatieve invloed heeft op de aarde van de onroerende zaak. Verweerder stelt evenwel dat bij het bepalen van de waarde van de onroerende zaak hiermee voldoende rekening is gehouden.
De rechtbank overweegt dat in bovengenoemd taxatierapport wordt vergeleken met drie referentieobjecten. Eén daarvan, een woning aan he[adres1] te [woonplaats], is eveneens gelegen in de nabijheid van het windmolenpark. Nu de verschillen in de vastgestelde waarden tussen de onroerende zaak en [adres1] door verweerder goed verklaard zijn aan de hand van de verschillen tussen de objecten, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat met de invloed van het nabij gelegen windmolenpark op de waarde van de onroerende zaak onvoldoende rekening is gehouden. Hierbij verwijst de rechtbank mede naar de door verweerder bijgevoegde matrix.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser opgemerkt dat het object [adres2], gelegen nabij de onroerende zaak, onlangs verkocht is voor het bedrag van
€ 200.000.-. Dit object heeft een grotere kavel, maar de daarop gesitueerde woning verkeert in slechte staat. Tussen partijen is niet in geschil dat de onroerende zaak in goede staat verkeert. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze verkoop en de verkoop op 22 mei 2003 van [adres1], genoemd in het taxatierapport, voldoende aannemelijk dat verkoop van de onroerende zaak in de praktijk wel mogelijk is.
Ook voor het overige doet zich geen grond voor om de vastgestelde waarde als onjuist aan te merken.
De rechtbank acht zich voldoende ingelicht omtrent de feitelijke situatie en ziet om die reden geen aanleiding om, zoals eiser ter zitting heeft verzocht, onderzoek ter plaatse in te stellen.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het beroep ongegrond verklaard.
Tenslotte merkt de rechtbank op dat deze uitspraak uitsluitend ziet op de vraag of verweerder de waarde van de onroerende zaak in de zin van de Wet Woz juist heeft vastgesteld. De uitspraak heeft geen betrekking op vragen die aan de orde zijn in andere juridische procedures in verband met de nabijheid van de windmolens waarbij eiser direct of indirect betrokken is.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.P. den Hollander. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2006, in tegenwoordigheid van mr. drs. H.A. Hulst, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.
AWB 05/1192 HOB blad 4
uitspraak