ECLI:NL:RBGRO:2006:AX8830

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85654/JE RK 06-204
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van vrijwillige hulpverlening

Op 19 april 2006 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Groningen, mr. J.G. Idsardi, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een ondertoezichtstelling, omdat zij van mening was dat de ontwikkeling van de minderjarige bedreigd werd. De Raad stelde dat de vrijwillige hulpverlening niet voldoende was om deze bedreiging weg te nemen, ondanks dat er al jaren zorg was voor de minderjarige. Tijdens de zitting zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder maatschappelijk werkers en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg.

De ouders van de minderjarige waren niet aanwezig, maar hun gemachtigden gaven aan dat de ouders geen ondertoezichtstelling ambiëren. Er was recentelijk psychologisch onderzoek gedaan, waaruit bleek dat de minderjarige PDD-NOS heeft. De ouders en de minderjarige waren in staat om zelf hulp te organiseren in het vrijwillige kader en gaven aan dat een ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde zou hebben. De kinderrechter oordeelde dat er al lange tijd hulp was vanuit de ouders en dat de huidige vrijwillige hulpverlening voldoende was om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

De kinderrechter besloot het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen, met de overweging dat een ondertoezichtstelling de vrijwillige hulpverlening zou kunnen belemmeren. De kinderrechter vond het verzoek begrijpelijk, gezien de jarenlange zorg voor de minderjarige, maar concludeerde dat de huidige situatie en hulpverlening voldoende waren om de bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden. De beslissing werd genomen met de nodige aarzeling, maar de kinderrechter was van mening dat de negatieve impact van een ondertoezichtstelling op de ouders en de minderjarige niet te verwaarlozen was.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 85654 / JE RK 06-204
beschikking kinderrechter d.d. 19 april 2006
inzake
de minderjarige
kind van:
vader A. en moeder B.
De ouders zijn belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
PROCESGANG
Op 22 maart 2006 heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, gedateerd 21 maart 2006, daartoe strekkende dat de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige wordt uitgesproken.
Op 12 april 2006 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn daarbij: dhr. H. Fühler (maatschappelijk werker), dhr. F. Luttikhuis (Vakgroep Seksueel Misbruik), dhr. J. Scholten Aalbes namens de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen (hierna: de Raad), en mw. H. de Blaauw namens het Bureau Jeugdzorg Groningen (BJZ).
De heren Fühler en Luttikhuis zijn door de ouders van [de minderjarige] gemachtigd om hen ter zitting te vertegenwoordigen.
De ouders, alsmede [de minderjarige] zijn niet ter zitting verschenen.
OVERWEGINGEN
Visie Raad (kort weergegeven)
De Raad is van mening dat [de minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het is binnen de vrijwillige hulpverlening niet gelukt deze bedreiging weg te nemen. Hoewel met deelname aan de Vakgroep Seksueel Misbruik een begin is gemaakt met het verwerken van het seksueel misbruik, is er geen hulpverlening in de thuissituatie. Ouders en [de minderjarige] geven aan deze hulp juist nodig te hebben. De voortgang van eerdere hulpverlening is op meerdere momenten in gevaar geweest en ook zijn er wisselende resultaten behaald. De Raad acht het dan ook noodzakelijk dat hulp wordt geboden binnen het verplichte kader van een ondertoezichtstelling, juist om de continuïteit te waarborgen en deze positieve richting vast te houden. De Raad acht het wenselijk dat binnen deze ondertoezichtstelling tevens aandacht wordt besteed aan psychologisch onderzoek, aangezien het seksueel misbruik van grote invloed is geweest op de ontwikkeling van [de minderjarige] en mogelijk heeft geleid tot in aanleg aanwezige factoren.
Dhr. F. Luttikhuis en dhr. H. Fühler (kort weergegeven)
Ter zitting hebben de gemachtigden van de ouders en [de minderjarige] aangegeven dat de ouders
-anders dan in het raadsrapport is aangegeven- geen ondertoezichtstelling ambiëeren.
Het psychologisch onderzoek waar in het raadsrapport over gesproken wordt is inmiddels (in vrijwillig kader) afgerond. Daaruit is naar voren gekomen dat [de minderjarige] al langer PDD-NOS blijkt te hebben. In het geval van [de minderjarige] blijkt haar uithuisplaatsing een aantal jaren terug, in dat licht, niet doeltreffend te zijn geweest. De ouders en [de minderjarige] zijn heel goed in staat om tezamen in het vrijwillig kader hulp voor [de minderjarige] te organiseren; zij hebben adequate hulp gerealiseerd en komen allen de afspraken op consequentie wijze na. In de beleving van de ouders is door toedoen van BJZ de gewaardeerde hulp van de gezinscoach die zij hadden, juist stopgezet. De ouders zijn van mening dat een ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde heeft. Luttikhuis en Fühler zijn dat met hun van mening. Een gezinscoach zoals destijd zouden de ouders graag aanvaarden, maar dat kan ook in het vrijwillig kader gerealiseerd worden. Ouders hebben de bemoeienis van BJZ toentertijd als zeer bevoogden ervaren.
Ter zitting is een concept-rapport van het psychologisch onderzoek van [de minderjarige] overgelegd.
Beoordeling kinderrechter
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt de kinderrechter dat er met betrekking tot [de minderjarige] en de thuissituatie reeds gedurende lange tijd regelmatig hulp is geweest op initiatief van de ouders zelf.
Er is ook steeds meegewerkt door de ouders en [de minderjarige]. Ook aan de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in de Sont. De beëindiging van de uithuisplaatsing in de Sont was de enige keer dat ouders en [de minderjarige] niet meewerkten.
Inmiddels is uit een persoonlijkheidsonderzoek van [de minderjarige] gebleken dat uithuisplaatsing ook niet in het belang van [de minderjarige] is. De wèl geadviseerde hulpverlening vindt inmiddels al plaats; te weten behandeling van [de minderjarige] bij de Vakgroep Seksueel Misbruik. [de minderjarige] werkt hier goed aan mee en is gemotiveerd. Ze heeft ook goed meegewerkt aan het persoonlijkheidsonderzoek.
De ouders hebben al langere tijd hulp en ondersteuning van het maatschappelijk werk, met name gericht op praktische/financiële zaken. Wel willen ouders nog graag opvoedingsondersteuning in het gezin, zoals destijds door een gezinscoach werd gegeven. Deze hulp was gestopt door BJZ in verband met de uithuisplaatsing van [de minderjarige].
De kinderrechter is van oordeel dat nu hulp in vrijwillig kader plaatsvindt en nog aanvullende hulp in de vorm van opvoedingsondersteuning ook in het vrijwillige kader opgestart kan worden, een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is om de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] af te wenden.
Het verzoek tot ondertoezichtstelling acht de kinderrechter overigens zeer begrijpelijk gelet op de al jarenlang bestaande zorg rond [de minderjarige] en de wenselijkheid om -ook al is op dit moment de nodige hulp in vrijwillig kader aanwezig dan wel mogelijk- te waarborgen dat deze hulp gecontinueerd blijft.
In die zin heeft de kinderrechter ook met de nodige aarzeling besloten het verzoek af te wijzen, waarbij de doorslag heeft gegeven dat een ondertoezichtstelling een risico in zich houdt dat dit de al ingezette vrijwillige hulpverlening zal belemmeren. Dit als gevolg van de gevoelsmatige impact van een ondertoezichtstelling op ouders en [de minderjarige] en de negatieve energie die het hen lijkt te zullen gaan kosten. Het zal ouders en [de minderjarige] al veel energie gaan kosten om het nu ingeslagen hulpverleningstraject succesvol af te ronden.
BESLISSING
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. J.G. Idsardi, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2006.