RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/821 RIOOLR HOB
Uitspraakdatum: 1 februari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser],
wonende
te Wedde, eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Bellingwedde,
verweerder,
gemachtigde: dhr. K. Kirchhoff.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag rioolrechten, met dagtekening
31 maart 2005, opgelegd.
Bij brief van 28 april 2005 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2005 heeft verweerder de beschikking gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij schrijven van 5 juli 2005 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2006 te Groningen.
Partijen zijn daar verschenen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
Eiser is eigenaar en gebruiker van het pand [adres]. In 2003 is bij dit pand een- van gemeentewege gerealiseerd en in gemeentelijke eigendom zijnde - individueel behandelingssysteem voor afvalwater geplaatst.
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag rioolrechten heeft opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder a, Gemeentewet bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of onderhoud zijn.
Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, Gemeentewet bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Artikel 217 Gemeentewet bepaalt dat de belastingverordeningen in de daartoe leidende gevallen de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, de grondslag, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is, vermelden.
Artikel 1, aanhef en eerste lid, van de Verordening Rioolrechten Bellingwedde 2005 (hierna: Verordening) bepaalt dat voor de toepassing van de Verordening onder gemeentelijke riolering mede wordt begrepen het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater en de van gemeentewege gerealiseerde en in gemeentelijk eigendom zijnde individuele behandelingssystemen voor afvalwater.
Artikel 2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat onder de naam "rioolrechten" wordt geheven een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Hieruit volgt dat de vraag aan de orde is of eiser op 1 januari 2005 het genot had van een eigendom dat was aangesloten op de gemeentelijke riolering. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat deze vraag bevestigend beantwoord dient te worden. Reeds hieruit volgt dat verweerder de aanslag terecht heeft opgelegd.
Eiser heeft gesteld dat de rioolaansluiting niet naar behoren functioneert, wat vooral resulteert in stankoverlast. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers onvrede over een eventuele gebrekkige riolering, doet dit niet af aan het bestaan van de belastingplicht.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.P. den Hollander. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2006, in tegenwoordigheid van mr.drs. H.A. Hulst, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.