RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 05/1316
Uitspraakdatum: 8 mei 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het belastingjaar 2005 onder meer een aanslag reinigingsrechten (aanslagnummer [nummer]) ten bedrage van € 342,12 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 10 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op
11 oktober 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak bekend onder AWB 05/1536, plaatsgevonden op 18 april 2006.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. M. Riemersma.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
Verweerder heeft aan eiser bij beschikking van 28 februari 2005 een aanslag reinigingsrechten voor de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] opgelegd. Eiser is aldaar woonachtig en voorts is zijn bedrijf [naam] op dat adres gevestigd.
In geschil is het antwoord op de vraag of aan eiser terecht de aanslag reinigingsrechten 2005 is opgelegd.
Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij geen afvalstoffen produceert. De Milieudienst leegt bij hem de ene week de grijze en de andere week de groene container. Ander afval is niet aanwezig. Hij betaalt voor zijn huishoudelijke afval afvalstoffenheffing. Hij gebruikt geen zwarte container met rode deksel (voor bedrijfsafval). Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dit standpunt niet te volgen, aangezien verondersteld mag worden dat in ieder bedrijf afvalstoffen ontstaan.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot nihil. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3. Beoordeling van het geschil
In de gemeente Groningen gold in 2005 de Verordening reinigingsheffingen (Verordening). De Verordening is vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente van
13 november 2002, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 22 december 2004, gepubliceerd in het huis-aan-huisblad de Groninger Gezinsbode van 29 december 2004.
Ingevolge artikel 9 van de Verordening wordt onder de naam "reinigingsrechten" rechten geheven zowel voor het van gemeentewege inzamelen van bedrijfsafval, als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn. Krachtens artikel 10 van de Verordening worden de rechten geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.
De rechtbank stelt voorop dat reinigingsrechten pas kunnen worden geheven indien de belastingplichtige van de reinigingsdienst feitelijk gebruik maakt dan wel het genot heeft.
Door verweerder is gesteld dat het voor de hand ligt dat een belastingplichtige die een bedrijf uitoefent wel enig bedrijfsafval heeft, bijvoorbeeld in de vorm van verpakkingsmateriaal, dat met de reinigingsdienst wordt meegegeven. De rechtbank acht dit, onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 mei 1994, BB 1995/87, zonder meer aannemelijk. Om die reden is de rechtbank ook van oordeel dat het in deze niet de gemeente is die het gebruik behoeft te bewijzen maar de bewijslast voor het "niet gebruik maken" bij eiser ligt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser in deze bewijslast onvoldoende geslaagd. De enkele ontkenning dat sprake is van bedrijfsafval is daarvoor onvoldoende terwijl eiser voorts ook ter zitting niet heeft ontkend dat in het onderhavig jaar sprake is van enig afval - hoe gering dan ook - afkomstig uit zijn bedrijf.
Voor het kunnen heffen van een reinigingsrecht ter bestrijding van de kosten van het verwijderen van andere dan huishoudelijke stoffen wordt nergens voorgeschreven dat die stoffen gescheiden van het huishoudelijke afval moeten worden verwijderd (zie ook
Hoge Raad, 13 oktober 1993, BNB 1994/20). Om die reden kan de stelling van eiser dat hij niet de beschikking heeft over een zwarte container met rood deksel hem niet baten (zie ook Gerechtshof Arnhem, 4 januari 2000, BB 2000, 328).
Het beroep van eiser tegen de uitspraak moet derhalve ongegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vatgesteld door mr. M.P. den Hollander. De beslissing is op 8 mei 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.