ECLI:NL:RBGRO:2006:AY6445

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
12 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1544
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 12 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen in de gemeente Haren. Eiser, de eigenaar van de woning, had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2003 had vastgesteld op € 201.000,--. Eiser betoogde dat deze waarde onjuist was, omdat deze hoger was dan de door hem betaalde aankoopprijs van € 197.900,--, en voerde aan dat de woning niet inpandig en achterom was bezichtigd door de verweerder. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de bepleitte waarde van de woning binnen de marge viel zoals bedoeld in artikel 26a van de Wet WOZ. De rechtbank overwoog dat de vastgestelde waarde geacht werd juist te zijn, mits de afwijking niet meer dan 4% van de WOZ-waarde bedroeg en niet meer dan € 10.000,--. Aangezien de door eiser bepleitte waarde minder dan de vereiste afwijking van de vastgestelde waarde was, werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van de griffier M. Lammerts-Rannenburg. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 05/1544
Uitspraakdatum: 12 juni 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haren, verweerder,
gemachtigde: P. Mooi.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres], te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op € 201.000,--. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslag afvalstoffenheffing vast tarief 2004 en onroerende-zaakbelasting 2005 bekend gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2005 de waarde gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 19 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 22 november 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2006 te Groningen.
Eiser is aldaar in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd en taxateur J. Smit.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een circa 1972 gebouwde rij drive-in woning met inpandige garage en tuin. De inhoud van de woning is 463 m³ en de oppervlakte van het perceel is 179 m².
Eiser heeft de woning op 24 augustus 2004 gekocht voor een bedrag van € 197.900,--.
3. Geschil
In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum.
Eiser stelt dat de vastgestelde waarde onjuist is omdat deze hoger is dan de door hem betaalde aankoopprijs. Daarnaast stelt eiser dat verweerder zijn woning niet inpandig en achterom heeft bezichtigd.
Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 31 januari 2006 door
J. Smit, gediplomeerd makelaar en taxateur onroerende zaken te Nijmegen. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 201.000,--. Naast gegevens van de woning, bevat dit taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge art. 17, tweede lid, WOZ moet de waarde van deze onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waardepeildatum 1 januari 2003.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, wordt de in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.
Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de WOZ-waarde van zijn woning dient te worden vastgesteld op de aankoopprijs op 24 augustus 2004 van de woning, namelijk € 197.900--.
De rechtbank overweegt dat artikel 26a van de Wet WOZ onder meer bepaald dat wanneer een vastgestelde waarde van een onroerende zaak meer dan € 200.000,- maar niet meer dan € 500.000,--bedraagt, deze geacht wordt juist te zijn indien de WOZ-waarde daarvan niet meer dan 4% afwijkt mits de afwijking niet meer dan € 10.000,-- bedraagt.
In de onderhavige zaak betekent dit dat verweerder slechts gehouden zou zijn tot verlaging van de vastgestelde waarde over te gaan indien het verschil tussen de vastgestelde waarde en de Woz-waarde minimaal 4% van € 201.000,--, zijnde
€ 8.040,-- zou bedragen. Door eiser wordt echter een waarde bepleit die minder dan € 8.040,-- van de door verweerder vastgestelde waarde afwijkt. Daarmee wordt de zogeheten bezwaardrempel (Fierensmarge) niet overschreden. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van M. Lammerts-Rannenburg, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.
AWB 05/1544 blad 4
uitspraak