RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Zaaknummer: AWB 05/1413
Uitspraakdatum: 9 juni 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eisers], wonende te [woonplaats], eisers,
de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (inclusief [nummer]), te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op € 457.910,--.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 september 2005 de waarde verminderd tot een bedrag van € 437.910,--.
Eiser heeft daartegen bij brief van 27 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 28 oktober 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2006 te Groningen. Eisers zijn - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. Namens verweerder is verschenen M. Riemersma. Zij is bijgestaan door J. ten Berge, gediplomeerd WOZ-taxateur.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
De woning is een in 1915 gebouwde rijtjeswoning met inpandige garage en berging. De woning heeft twee dakkapellen, een dakterras en twee balkons. De grondoppervlakte is 171 m² en de vloeroppervlakte bedraagt 381 m². De woning heeft vier bouwlagen.
Tussen partijen is in geschil of [adres] (inclusief [nummer]) een samenstel vormt in de zin van artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet WOZ.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 16 van de Wet WOZ wordt voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
(...).
Nu eisers gemotiveerd betwisten dat [adres] en [nummer] een samenstel vormen zoals bedoeld in onderdeel d van voornoemde bepaling, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de in dat onderdeel opgenomen voorwaarden. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat zowel [nummer] alsmede [nummer] bij eiser in gebruik zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft onderzocht of aan de tweede voorwaarde van artikel 16, aanhef en onder d, Wet WOZ, te weten dat beide eigendommen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren, is voldaan. In dit kader acht de rechtbank van belang dat verweerder in het verweerschrift weliswaar heeft gesteld dat de taxateur in het kader van de waardevaststelling van het vorige tijdvak de woning op 11 juni 2004 heeft bezocht en inpandig heeft opgenomen, maar dat verweerder desgevraagd geen gegevens heeft kunnen overleggen van de bevindingen van die taxateur. Voorts acht de rechtbank redengevend dat de huidige taxateur ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij de woning alleen uitpandig heeft bezichtigd en opgenomen.
Nu de objectafbakening in geschil is en gegevens over de inpandige opname van 11 juni 2004 kennelijk niet voorhanden zijn, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen de woning van eisers inpandig te bezichtigen en op te nemen. De verwijzing door verweerder naar het vorig tijdvak acht de rechtbank onvoldoende reden te komen tot het oordeel dat er (ook thans) sprake is van een samenstel. In dit kader merkt de rechtbank op dat het gaat om de waardevaststelling per waardepeildatum 1 januari 2003 en dat het vorig tijdvak in deze procedure niet van belang is.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank reden het beroep gegrond te verklaren, de uitspraak op bezwaar te vernietigen en te bepalen dat verweerder, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar van eisers zal beslissen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet is gebleken dat eisers kosten hebben gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 16 september 2005;
- verwijst het geding naar verweerder ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van de uitspraak;
- gelast dat de gemeente Groningen als rechtspersoon het door eisers betaalde griffierecht ad € 37,-- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.P. den Hollander, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.