vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
zaaknummer / rolnummer: 88171 / KG ZA 06-264
Vonnis in kort geding van 18 augustus 2006
1. de stichting
STICHTING TRUST VASTGOEDMAATSCHAP VII AUTORAMA,
2. de openbare maatschap
TRUST VASTGOEDMAATSCHAP VII,
beide gevestigd te Leeuwarden,
eiseressen,
procureur mr. M.E. Hamminga,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUN VASTGOED B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.A.M. van Balen te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHUITEMA VASTGOED B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam,
3. de naamloze vennootschap
SCHUITEMA N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. J.B. Craemer te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Trust genoemd worden en gedaagden zullen Bun, respectievelijk Schuitema Vastgoed en Schuitema NV, dan wel gedaagden sub 2 en sub 3 gezamenlijk Schuitema c.s. genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties (26 producties van de zijde van Trust, 19 van Schuitema c.s. en 5 van Bun)
- de mondelinge behandeling op 27 juli 2006, waarbij zijn verschenen van de zijde van Trust [bestuurder 1] (bestuurder Trust Vastgoedmaatschap VII) en [bestuurder] (bestuurder Noord Nederlandse Trustmaatschappij BV), vergezeld van mrs. Hamminga en Mazel, van de zijde van Bun [directeur] (directeur van Bun), vergezeld van mr. Van Balen, en van de zijde van Schuitema c.s. [werknemer] (hoofd huurpanden Schuitema Vastgoed), vergezeld van mr. Craemer.
- de pleitnota van Trust
- de pleitnota van Schuitema c.s.
- de pleitnota van Bun
- een (ter zitting overgelegde) productie van Trust, zijnde een schrijven van de Friesland Bank d.d. 25 juli 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Tussen Bun als eiseres enerzijds en Schuitema Vastgoed als gedaagde anderzijds heeft de voorzieningenrechter in kort geding op 21 juli 2006 vonnis gewezen (zaak- en rolnummer 87891 KG ZA 06-243). Bedoeld vonnis is aan dit vonnis gehecht.
De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van de onderhavige zaak uit van de in het vonnis van 21 juli 2006 vermelde vaststaande feiten genummerd 2.1 tot en met 2.7. en vult deze als volgt aan:
a) Hanzevast Beheer BV (hierna: Hanzevast) heeft namens Trust onderhandelingen gevoerd met Schuitema Vastgoed met betrekking tot de verhuur van een gedeelte van het thans aan Bun verkochte winkelcentrum.
Op 18 juni 2003 heeft Hanzevast Schuitema Vastgoed een huuraanbieding gedaan. Daarin is onder het volgende opgenomen:
“Zoals eerder gemeld dienen wij, om zaken te kunnen concretiseren, met de diverse betrokken partijen overeenstemming te bereiken over de condities waaronder één en ander zou kunnen worden gerealiseerd. Pas als alle partijen akkoord zijn kunnen wij de nieuwe gewenste situatie formaliseren, dat wil dus zeggen dat alle voorstellen die wij doen in deze onder voornoemd voorbehoud zullen worden gedaan.”
b) Bij brief van 13 augustus 2003 heeft Schuitema Vastgoed aan Hanzevast bericht dat zij –op basis van de in haar brief opgesomde (hoofd)huurvoorwaarden- akkoord kunnen gaan met het aangaan van een huurovereenkomst, “onder het nadrukkelijke voorbehoud van niet- verkrijging van definitieve overeenstemming en vastlegging met onze onderhuurder”.
c) Bij brief van 20 oktober 2003 heeft Hanzevast het schrijven van Schuitema Vastgoed van 13 augustus 2003 getekend geretourneerd. Daarbij heeft Hanzevast de volgende opmerkingen c.q. voorbehouden gemaakt:
- “Huurcontract op basis ROZ-model, met aanvullingen van Schuitema en beheerder.
- Verkrijging van de noodzakelijke (bouw)vergunningen voor het realiseren van de gewenste winkelunit met verdieping.”
d) Bij brief van 20 september 2004 heeft Hanzevast Schuitema Vastgoed, voor zover hier van belang, het volgende bericht:
“Recent hebben wij met u de stand van zaken besproken met betrekking tot de herontwikkeling van bovengenoemd winkelcentrum te Veendam. De volgende problematiek kwam daarbij aan de orde, de beoogde locatie ter plaatse van de huidige Vogele vestiging blijft niet haalbaar en de herontwikkeling blijkt financieel duurder uit te pakken door dat er meer winkeliers verplaatst dienen te worden en de brandweer c.q. gemeente hun eisen hebben aangescherpt.
Wij hebben u een alternatief geboden ten opzichte van onze overeenkomst, gedateerd op 13 augustus 2003 (...).
(...)
De volgende uitgangspunten horen bij dit voorstel:
- voor 1 november aanstaande dient met alle betrokken partijen, waaronder Schuitema overeenstemming te zijn over deze nieuwe opzet;
- uiterlijk 15 november aanstaande dient eigenaresse haar fiat te verlenen aan alle benodigde nieuwe huurovereenkomsten met de daarbij behorende investeringsopzet (voorbehoud bij dit voorstel);
- uiterlijk eind 1e kwartaal 2005 dient verhuurder te beschikken over de benodigde vergunningen;
- uiterlijk 3e kwartaal 2005 wordt de nieuwe winkel opgeleverd aan Schuitema.
Wij vertrouwen u hiermee een passend voorstel te hebben gedaan voor een betere propositie in winkelcentrum Autorama te Veendam.”
e) In een verslag van een overleg d.d. 15 december 2004 tussen Trust, Hanzevast en een vertegenwoordiger van de ondernemers van Autorama staat -voor zover hier van belang- het volgende:
“De heer [naam] [Hanzevast] vertelt de stand van zaken. C1000 komt definitief. Er hebben met de ondernemers die op een andere plaats komen te zitten goede gesprekken plaatsgevonden. Er zijn conceptovereenkomsten uitgewisseld en de afronding van de overeenkomsten wacht op het antwoord van Hanzevast op nadere wensen van de ondernemers.”
f) In de ontwerpakte van levering tussen Trust als verkoper en Bun als koper van het winkelcentrum, is de volgende bepaling opgenomen:
Artikel 5
Overeenkomstig het bepaalde in de Koopakte levert Verkoper aan Koper eigendom, die:
(...)
b. vrij is van hypotheken en beslagen en van inschrijvingen daarvan, anders dan het ten laste van de Stichting Trust Vastgoed VII Autorama voornoemd, gelegde conservatoir beslag ten aanzien van het Verkochte, ingeschreven ten kantore van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers te Apeldoorn (...) welk beslag is gelegd na de inschrijving van de Koopakte en welk beslag derhalve jegens de Verkoper niet kan worden ingeroepen, mede gelet op het bepaalde in artikel 7:3 lid 3 aanhef en sub f Burgerlijk Wetboek (...)
g) De Friesland Bank heeft notaris mr. J.R. Koenecke, die de ontwerpakte van levering van het winkelcentrum heeft opgesteld, bij brief van 25 juli 2006 bericht dat zij bereid is tegen ontvangst van EUR 6.484.990,95 royement te verlenen voor wat betreft de hypotheek op het winkelcentrum.
i) In de vaststellingsovereenkomst tussen Trust en Laurus Nederland B.V. (zie vaststaande feiten 2.3 en 2.5 in het vonnis van 21 juli 2006) is onder meer bepaald dat Laurus afstand doet van -kort gezegd- de door haar gepretendeerde voorkeursrechten uit hoofde van de tussen Trust en Laurus bestaande huurovereenkomst. Als vergoeding hiervoor zijn Trust en Laurus overeengekomen dat Trust aan Laurus EUR 500.000,-- betaalt, welk bedrag dient te worden voldaan na overdracht van het winkelcentrum. Laurus heeft beslag gelegd op het winkelcentrum ter zekerheid van de nakoming van de vaststellingsovereenkomst.
Laurus heeft notaris mr. M.H.J. Jansen een onherroepelijke volmacht gegeven om het door haar gelegde beslag op het winkelcentrum op te heffen, welke opheffing niet eerder plaatsvindt dan dat (i) de leveringsakte met betrekking tot het winkelcentrum is ondertekend, (ii) de overdracht heeft plaatsgevonden en (iii) de notaris over voldoende fondsen beschikt om de betalingsverplichting zijdens Trust uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst te voldoen.
Trust vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A) opheffing van alle door Schuitema Vastgoed en/of Schuitema NV pro se en q.q. gelegde beslagen, zonodig op het moment dat Trust aan Bun levert, en zo nodig onder de voorwaarde dat Trust ten behoeve van Schuitema Vastgoed zekerheid stelt voor een bedrag van maximaal EUR 80.000,--,
B) Schuitema Vastgoed en Schuitema NV pro se en q.q. te verbieden om (wederom) ten laste van Trust conservatoir beslag te leggen ter zake van het in zowel het vorige als dit geding aan de orde gekomen zijnde feitencomplex, zulks op straffe van verbeurte aan Trust van een dwangsom groot EUR 4.750.000,-- voor ieder in weerwil van dit verbod gelegde beslag,
C) Bun te gebieden om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis het winkelcentrum af te nemen, zulks overeenkomstig de door notaris mr. Jansen opgestelde akte van levering (productie 16 bij dagvaarding), zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom aan Trust groot EUR 1.000.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij nalaat aan dit gebod te voldoen,
D) Schuitema Vastgoed, Schuitema NV en Bun te veroordelen in de kosten van het geding.
Bun, Schuitema Vastgoed en Schuitema NV voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Spoedeisendheid
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de spoedeisendheid is gelegen in de aard van het gevorderde, zodat Trust in zoverre in haar vorderingen kan worden ontvangen.
Schuitema Vastgoed pretendeert een vordering op Trust te hebben ten belope van EUR 4.750.000,--. Zij grondt haar vordering op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van tussen partijen gemaakte afspraken ten aanzien van de (ver)huur van een gedeelte van het winkelcentrum, welke tekortkoming volgens Schuitema Vastgoed tevens een onrechtmatige daad oplevert jegens haar.
Schuitema Vastgoed stelt dat zij door de verkoop van het winkelcentrum aan Bun schade lijdt. Daartoe voert zij aan dat Trust de tussen partijen gemaakte huurafspraken niet meer kan nakomen, waardoor Schuitema Vastgoed niet in staat is om in het winkelcentrum een supermarkt te (laten) exploiteren. De schade bestaat volgens Schuitema Vastgoed (onder meer) uit de winstderving gedurende tien jaar.
Trust bestrijdt dat Schuitema Vastgoed een vordering heeft op haar. Trust voert daartoe aan dat partijen weliswaar hebben onderhandeld over de verhuur van (een gedeelte van) het winkelcentrum, doch zij stelt dat er geen huurovereenkomst tussen haar en Schuitema Vastgoed tot stand is gekomen aangezien de -vooraf aan Schuitema Vastgoed bekend gemaakte- voorbehouden, waaronder het voorbehoud dat alle betrokken partijen instemmen met de voorgestelde herindeling, niet vervuld zijn; er bestond in het geheel nog geen duidelijkheid op welke locatie in het winkelcentrum eventueel een C-1000 gevestigd zou worden.
Voorts heeft Trust aangevoerd dat in het geval geoordeeld wordt dat er toch een huurovereenkomst tot stand is gekomen, Schuitema Vastgoed geen belang heeft bij handhaving van de beslagen aangezien de koper, Bun, zich bereid heeft verklaard eventuele verplichtingen uit hoofde van een dergelijke huurovereenkomst na te komen. Met betrekking tot de schade stelt Trust dat Schuitema Vastgoed geen supermarkten exploiteert
-volgens de bedrijfsomschrijving van Schuitema Vastgoed beheert zij onroerend goed- zodat zij geen aanspraak kan maken op schade als gevolg van gemis van exploitatie van een supermarkt in het winkelcentrum.
Voor vergoeding van schade wegens afgebroken onderhandelingen is volgens Trust evenmin plaats, aangezien van gerechtvaardigd vertrouwen in het totstandkomen van een huurovereenkomst geen sprake is; het afbreken van de onderhandelingen was bovendien niet onaanvaardbaar.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Een conservatoir beslag strekt er naar zijn aard toe om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn. Bij afwijzing van de vordering zal de beslaglegger voor de door het beslag ontstane schade kunnen worden aangesproken. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
De voorzieningenrechter overweegt dat het in beginsel aan de degene is die de opheffing vordert om aannemelijk te maken dat één van bovenstaande imperatieve gronden zich voordoet, maar dat hij heeft te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd, welke beoordeling niet los kan geschieden van een afweging van de wederzijdse belangen.
Op grond van de feiten die de voorzieningenrechter thans bekend zijn is voorshands niet duidelijk of er sprake is van niet-nakoming van een huurovereenkomst tussen Trust en Schuitema Vastgoed of, zo er geen huurovereenkomst tussen hen bestaat, de onderhandelingen met betrekking tot het totstandkomen van een huurovereenkomst “onaanvaardbaar” zijn afgebroken door Trust en zij op één van deze gronden schadeplichtig is jegens Schuitema Vastgoed. Trust en Schuitema Vastgoed voeren reeds geruime tijd terzake een debat, zo blijkt onder meer uit de briefwisseling tussen bemiddelaar Hanzevast en Schuitema Vastgoed (zie vaststaande feiten 2.1.a t/m 2.1.e). Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal (nadere) bewijsvoering nodig zijn om dat debat in rechte te kunnen beslechten. Daarvoor leent een kort geding procedure zich echter niet. In dat licht bezien gaat het de voorzieningenrechter thans te ver om Trust in haar standpunt te volgen dat zij summierlijk de ondeugdelijkheid van de gepretendeerde vordering van Schuitema Vastgoed heeft aangetoond. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is op grond van de thans bekende feiten en omstandigheden wel gebleken dat de omvang van het door Schuitema Vastgoed gepretendeerde vorderingsrecht op Trust, en daarmee het bedrag waarvoor de voorzieningenrechter op 28 juni en 7 juli 2006 verlof heeft verleend om beslag te leggen en door Schuitema Vastgoed ook daadwerkelijk beslag is gelegd, buitensporig hoog is en in geen verhouding staat tot eventueel door Schuitema Vastgoed te lijden schade. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat Schuitema Vastgoed niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft weersproken dat zij zelf geen supermarkt zou gaan exploiteren in het winkelcentrum en dat dit ook niet strookt met haar bedrijfsomschrijving. Mitsdien moet het er voor worden gehouden dat haar eventuele schade beperkt is tot gederfde winst, zijnde de winst die zij had kunnen genereren met het eventueel doorverhuren van het pand. Schuitema Vastgoed heeft de op die voet door Trust ter zitting becijferde maximaal mogelijke schade (ruim EUR 85.000,--) niet bestreden.
Gelet op de belangen van Trust bij opheffing enerzijds en anderzijds het belang van Schuitema Vastgoed bij handhaving van de beslagen dan wel zekerheidstelling voor een beperkter bedrag, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter het bedrag waarvoor beslag is gelegd op basis van het verleende verlof d.d. 28 juni 2006 en 7 juli 2006 en voor zover die beslagen niet reeds bij vonnis van 21 juli 2006 zijn opgeheven te worden gematigd en te worden vastgesteld op EUR 110.500,-- (zijnde voornoemd bedrag van EUR 85.000,-- vermeerderd met 30% aan rente en kosten, zoals te doen gebruikelijk bij begroting van een vordering). Het voorgaande is voor de voorzieningenrechter aanleiding de hiervoor aangeduide beslagen op te heffen voor zover die beslagen voornoemd bedrag van EUR 110.500,-- te boven gaan.
Vervolgens komt, gelet op hetgeen door Trust onder A) van de inleidende dagvaarding is gevorderd, aan de orde de vraag of er aanleiding bestaat de overeenkomstig de hiervoor onder rechtsoverweging 4.2.5. in stand gebleven beslagen op te heffen onder de (opschortende) voorwaarde van zekerheidstelling door Trust.
Alhoewel Trust in genoemd onderdeel van haar dagvaarding spreekt over het door haar stellen van zekerheid ten behoeve van Schuitema Vastgoed voor een bedrag van maximaal EURO 80.000,--, heeft zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit geding laten blijken ook bereid te zijn zekerheid te stellen voor een bedrag hoger dan EURO 80.000,--.
Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de tot een bedrag van EURO 110.500,-- in stand gebleven beslagen opheffen onder de opschortende voorwaarde van zekerheidstelling door Trust ten behoeve van Schuitema Vastgoed voor een bedrag van EURO 110.500,--.
Voor zover Trust opheffing heeft gevorderd van door Schuitema NV gelegde beslagen, overweegt de voorzieningenrechter dat daarvoor geen aanleiding bestaat nu ten tijde van de behandeling van dit kort geding en –zo hem ambtshalve bekend is- ook niet in de periode gelegen tussen die datum en de dag van dit vonnis aan deze vennootschap verlof is verleend tot het leggen van conservatoire beslagen als die welke onderwerp zijn van deze procedure.
Verbod (wederom) beslag te leggen
De voorzieningenrechter begrijpt het sub B gevorderde aldus dat Trust bedoeld heeft te vorderen dat Schuitema c.s. wordt verboden (wederom) verlof te vragen voor het leggen van conservatoir beslag.
De voorzieningenrechter is ambtshalve op de hoogte van de beschikking van de voorzieningenrechter op het door Schuitema c.s. ingediende verzoekschrift van 17 juli 2006 (88028 PR RK 06-447). Gelet op hetgeen in genoemde beschikking, in het kort gedingvonnis van 21 juli 2006 en in de onderhavige zaak in rechtsoverweging 4.2 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding Schuitema c.s. -behoudens nieuwe feiten en omstandigheden- te verbieden nogmaals een verzoek in te dienen tot het leggen van conservatoir beslag op dezelfde gronden als reeds in de eerdere verzoekschriften aangevoerd (zaaknummer 87605 / PR RK 06-414, zaaknummer 87863 PR RK 06-433 en zaaknummer 88028 PR RK 06-447).
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd op de wijze als in het dictum vermeld.
Nakoming koopovereenkomst door Bun
Trust stelt dat Bun tekortgeschoten is in de nakoming van de koopovereenkomst door te weigeren mee te werken aan de overdracht van het winkelcentrum en vordert thans nakoming van de koopovereenkomst.
Bun stelt daar tegenover dat zij niet behoeft mee te werken aan de levering zolang de door Schuitema Vastgoed en Laurus gelegde beslagen op de onroerende zaak niet zijn opgeheven en verwijst daartoe naar artikel 7 van de koopovereenkomst op grond van welk artikel Trust gehouden is het winkelcentrum vrij van alle beslagen te leveren.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De door Bun aan Trust te betalen koopsom van EUR 10.500.000,-- ter zake van het winkelcentrum overtreft ruimschoots het bedrag waarvoor de onroerende zaak thans nog bezwaard is met een hypotheek, zo blijkt uit de door Trust overgelegde brief van de Friesland Bank van 25 juli 2006. Nadat Bun aan haar betalingsverplichting uit hoofde van de koopovereenkomst heeft voldaan zal notaris Jansen derhalve over voldoende fondsen beschikken om ingevolge de tussen Trust en Laurus geldende vaststellingsovereenkomst EUR 500.000,-- aan Laurus te kunnen voldoen.
De voorzieningenrechter houdt het er dan ook voor dat zodra Bun de koopsom onder de notaris heeft gestort, mr. Jansen ingevolge artikel 4 van deze vaststellingsovereenkomst het door Laurus gelegde leveringsbeslag zal opheffen. Bedoeld beslag staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter derhalve niet in de weg aan “vrije” levering. Zodra Bun de koopsom heeft gestort kan Trust immers het winkelcentrum vrij van het Laurus-beslag aan Bun leveren.
Met betrekking tot het door Schuitema Vastgoed gelegde beslag wordt verwezen naar hetgeen de voorzieningenrechter reeds heeft overwogen in rechtsoverweging 4.5 van het vonnis van 21 juli 2006. Het komt er in het kort op neer dat het door Schuitema Vastgoed gelegde beslag op het winkelcentrum niet belet dat de onroerende zaak wordt geleverd aan Bun. Weliswaar vervalt dit beslag niet automatisch door de levering, zodat Trust strikt genomen het winkelcentrum niet aan Bun kan leveren vrij van alle beslagen, doch bedoeld beslag kan -in verband met de Vormerkung- bij levering binnen zes maanden na de inschrijving van de koop in de openbare registers niet tegen Bun worden ingeroepen. In dat licht bezien heeft Bun niet een redelijk te respecteren belang om thans haar medewerking aan de overdracht te onthouden. Daarbij komt dat - zoals hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.2.5. en 4.2.6. is overwogen - de in stand gebleven beslagen worden opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat Trust ten behoeve van Schuitema Vastgoed zekerheid stelt voor een bedrag van EURO 110.500,-- en voorts, dat uit hetgeen Trust ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard zij ook bereid lijkt te zijn die zekerheid te stellen. Met andere woorden: waarschijnlijk lijkt het dat Trust de onderhavige onroerende zaken vrij van het door Schuitema Vastgoed daarop gelegde beslag zal kunnen leveren.
Gelet op een en ander zal de vordering sub C worden toegewezen met dien verstande dat Bun zal worden geboden haar medewerking te verlenen aan de levering van het winkelcentrum overeenkomstig de als productie 13 bij de dagvaarding overgelegde akte van levering. De voorzieningenrechter zal de termijn waarbinnen Bun dient mee te werken stellen op acht dagen na betekening van het vonnis. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op de wijze als in het dictum vermeld.
Schuitema Vastgoed, Schuitema NV en Bun zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, ieder voor gelijke delen. Gelet op de voorgaande overwegingen, het belang en de aard van de zaak zullen de kosten aan de zijde van Trust worden begroten op:
- dagvaarding EUR 71,32
- vast recht 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 3.211,00 (tarief VIII, 1 punt)
Totaal EUR 3.530,32
De beslissing
De voorzieningenrechter
I. alle beslagen (voorzover niet reeds bij vonnis van 21 juli 2006 met zaaknummer 87891 / KG ZA 06-243 opgeheven) die Schuitema Vastgoed heeft gelegd ten laste van Trust op basis van het verlof dat haar daartoe door de voorzieningenrechter is verleend op 28 juni 2006 (87605 PRK VRK 06-414) en 7 juli 2006 (87863 PRK VRK 06-433) voor zover die beslagen een bedrag van EUR 110.500,-- te boven gaan en
II. de aldus in stand gebleven beslagen onder de opschortende voorwaarde van zekerheidstelling door Trust ten behoeve van Schuitema Vastgoed voor een bedrag van EURO 110.500,--,
verbiedt Schuitema Vastgoed en Schuitema NV pro se en q.q. om (wederom)
-behoudens nieuwe feiten en omstandigheden- nogmaals een verzoek in te dienen tot het leggen van conservatoir beslag op dezelfde gronden als reeds in de eerdere verzoekschriften (zaaknummer 87605 / PR RK 06-414, zaaknummer 87863 PR RK 06-433 en zaaknummer 88028 PR RK 06-447) aangevoerd,
bepaalt dat Schuitema Vastgoed en Schuitema NV voor iedere keer dat zij in strijd handelen met het onder 5.2 bepaalde, aan Trust een dwangsom verbeuren van EUR 10.000,-- (tienduizend euro),
gebiedt Bun om binnen 8 (acht) dagen na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de levering van het winkelcentrum, zulks overeenkomstig de door notaris mr. Jansen opgestelde akte van levering (productie 13 bij dagvaarding),
bepaalt dat Bun voor iedere dag dat zij dat zij nalaat aan het gebod sub 5.4 te voldoen, aan Trust een dwangsom verbeurt van EUR 50.000,-- (vijftigduizend euro) met een maximum van EUR 1.000.000 (een miljoen euro),
veroordeelt Schuitema Vastgoed, Schuitema NV en Bun ieder voor gelijke delen in de proceskosten, aan de zijde van Trust tot op heden begroot op EUR 3.530,32,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.W.M. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2006.?
Aan dit vonnis is gehecht een kopie van het vonnis van 21 juli 2006 (zaaknummer 87891 / KG ZA 06-243)