RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 289691/06-1519
vonnis d.d. 5 december 2006
[eiser],
wonende te [adres],
eiser, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde mr. M.C. Swüste, medewerkster van ARAG Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Leusden aan de Kastanjelaan 2 (postbus 230, 3830 AE),
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Diest Automobielbedrijven B.V., zaakdoende te 9723 AX Groningen aan de Bornholmstraat 42,
gedaagde, hierna te noemen Van Diest,
gemachtigde mr. A.C.G. Reezigt, advocaat te Apeldoorn (postbus 10017, 7301 GA).
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding
- conclusie van antwoord
- conclusie van repliek
- conclusie van dupliek
Partijen hebben producties in het geding gebracht.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.
1.1 [eiser] is op 1 april 2005 voor bepaalde tijd, te weten tot 1 april 2006, gedurende 38 uur per week in dienst getreden van Van Diest. [eiser] was belast met after-sales werkzaamheden. Daarnaast was hij huismeester. Zijn salaris bedroeg € 4.000,00 bruto per maand.
1.2 Op 27 oktober 2005 heeft [eiser] een e-mail bericht aan zijn collega’s gestuurd dat als volgt luidt:
Toch nog enigzins onverwacht heb ik per direct afscheid genomen van Van Diest; tijdens een persoonlijk onderhoud met de heer [Leidinggevende Van Diest] in Zwolle hebben beide partijen geconstateerd dat het beter is te stoppen; per 1 november starten twee nieuwe medewerkers in Emmen en ik vind het volstrekt logisch dat zij alle ruimte nodig hebben om de zaken in Emmen te verbeteren. Verder had ik na het vertrek uit Groningen al aangegeven niet te zullen blijven; wat dat betreft dan ook geen verrassingen.
Het is achteraf gezien voor mij een zeer leerzame periode geweest waarbij ik me met name heb verbaasd over de interne structuur van een garagebedrijf.
(…)
1.3 Bij de gedingstukken bevindt zich een brief d.d. 27 oktober 2005 met de volgende inhoud:
Zoals besproken op 26 oktober jl. met ondergetekende, hebben wij de volgende afspraken gemaakt:
- U blijft in dienst tot en met 31 december 2005 met behoud van loon;
- Tot en met 31 december 2005 bent u vrijgesteld van werkzaamheden;
- Op 1 november 2005 levert u uw auto van de zaak bij ons in en eventuele andere zakelijke eigendommen, zoals mobiele telefoon, brandstofpas, sleutels etc.
1.4 Bij schrijven van 31 oktober 2005 heeft [eiser] als volgt gereageerd:
Ik heb uw brief in goede orde ontvangen. Ik ben verbaasd en teleurgesteld over de minimale inhoud en opzet. Ik heb daarom mijn juridische adviseur ingeschakeld en hen verzocht mijn zaken te behartigen. Zij zullen z.s.m. contact met u opnemen. In dit stadium blijf ik beschikbaar om werkzaamheden voor u te verrichten.
1.5 In een brief van 15 november 2005 heeft de gemachtigde van [eiser] onder meer het navolgende aan Van Diest bericht:
Het is niet juist dat cliënt in het gesprek van 26 oktober 2005 akkoord is gegaan met hetgeen u in voormeld voorstel heeft geschreven danwel dat het voorstel een weergave van de gemaakte afspraken is.
Cliënt is van mening dat er, in ieder geval van zijn kant, geen enkel probleem is de samenwerking tot 1 april 2006 voort te zetten. Cliënt is uiteraard bereid en beschikbaar zijn eigen werkzaamheden te verrichten.
1.6 [eiser] heeft in de periode 27 oktober 2005 tot 21 november 2005 geen arbeid voor
Van Diest verricht. Op laatstgenoemde datum heeft hij zijn werkzaamheden hervat en wel tot 1 december 2005.
1.7 [eiser] heeft per 30 januari 2006 een andere baan aanvaard.
2. Het standpunt van [eiser]
Hij heeft kort gezegd betoogd dat hij niet heeft ingestemd met de beëindiging van de dienstbetrekking. Hij heeft in de periode 27 oktober 2005 tot 21 november 2005 geen werkzaamheden verricht omdat Van Diest geen gebruik heeft gemaakt van zijn werkaanbod als bedoeld in zijn brief van 31 oktober 2005 en in die van zijn gemachtigde van
15 november 2005. Verder heeft hij gesteld dat de e-mail van 27 oktober 2005 aan de collega’s ongelukkig is geformuleerd. Daaruit zou de indruk kunnen ontstaan dat de zaak al beklonken was terwijl partijen welbeschouwd nog in onderhandeling waren. Hij is van mening dat hij over de maand januari 2006 aanspraak kan maken op loon, alsmede op een compensatie voor het gemis van een lease-auto vanaf 1 december 2005 tot en met januari 2006. Ook heeft hij wettelijke verhoging, wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten gevorderd.
3. Het standpunt van Van Diest
Zij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de onderhavige dienstbetrekking met wederzijds goedvinden is beëindigd per 31 december 2005. Dat hebben partijen op
26 oktober 2005 uitdrukkelijk afgesproken. [eiser] heeft een correcte eindafrekening gekregen, zodat hij niets meer te vorderen heeft.
4.1 Bij de beantwoording van de vraag of de onderhavige dienstbetrekking per 31 december 2005 met wederzijds goedvinden is beëindigd, heeft ingevolge de heersende jurisprudentie als uitgangspunt te gelden dat niet licht mag worden aangenomen dat een werknemer daaraan zijn medewerking heeft verleend. Ook staat het de werknemer onder omstandigheden – als de werkgever daardoor niet in een nadeliger positie als daarvoor komt te verkeren – vrij binnen redelijke termijn op een eerder besluit tot beëindiging terug te komen.
4.2 [eiser] heeft zich niet op de laatste variant beroepen, zodat deze geen verdere bespreking behoeft. Centraal staat derhalve de vraag of partijen overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de dienstbetrekking. Daaromtrent overweegt de kantonrechter nader als volgt.
4.3 Alleen indien er sprake is van een ondubbelzinnige wilsuiting van de werknemer gericht op een dergelijke beëindiging, kan deze daaraan worden gehouden. In casu verschillen partijen daarover van mening. [eiser] heeft gesteld dat partijen nog in onderhandeling waren en dat hij de beëindigingvoorstellen van Van Diest niet heeft geaccepteerd. Van Diest daarentegen heeft aangevoerd dat partijen het eens waren geworden over de beëindiging van de dienstbetrekking.
4.4 Nu de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, rusten bewijslast en bewijsrisico overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv op Van Diest. Naar het oordeel van de kantonrechter is Van Diest reeds voorshands in het door haar bij te brengen bewijs geslaagd.
4.5 Daarbij heeft de kantonrechter in het bijzonder in aanmerking genomen de brief van Van Diest d.d. 27 oktober 2005 waarin de gemaakte afspraken zijn bevestigd en de reactie van
31 oktober 2005 van [eiser]. Terwijl Van Diest expliciet aangeeft dat partijen hebben besloten uit elkaar te gaan, wordt dat niet (met zoveel woorden) door [eiser] betwist. Bovendien is het saillant dat [eiser] in zijn schrijven niet heeft verwoord welke voorstellen er zijdens Van Diest dan wel zijn gedaan tijdens het gesprek van 26 oktober 2005. Ook in het schrijven van zijn gemachtigde van 15 november 2005 wordt daaraan geen aandacht besteed.
4.6 Voorts is de kantonrechter van oordeel dat de e-mail van [eiser] d.d. 27 oktober 2005 aan diens collega’s – op welke e-mail hij jegens die collega’s overigens ook niet is teruggekomen – aan duidelijk niets te wensen overlaat. Daarin kom naar het oordeel van de kantonrechter tot uiting dat [eiser] een weloverwogen beslissing heeft genomen. De latere stelling van [eiser] dat een en ander ongelukkig door hem is geformuleerd kan daar niets aan afdoen
4.7 In het licht van de voorshandse bewezenverklaring als voormeld, zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren, zoals in het dictum nader is bepaald.
4.8 De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat [eiser] zich erover kan uitlaten of en hoe hij tegenbewijs wenst te leveren. Daarbij zal hij de eventueel door hem te horen getuigen dienen op te geven, alsmede de verhinderdata van beide partijen. Daarna zal een dag voor enquête worden bepaald.
4.9 In afwachting van de verdere ontwikkelingen zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
laat [eiser] toe tot het leveren van tegenbewijs, inhoudende dat hij niet heeft ingestemd met de beëindiging van zijn dienstbetrekking met ingang van 1 januari 2005;
verwijst de zaak naar de rol van 2 januari 2007 voor uitlating zijdens [eiser] als bedoeld in overweging 4.8;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 december 2006 in aanwezigheid van de griffier.