ECLI:NL:RBGRO:2006:AZ9230

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
11 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/626
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en de verantwoordelijkheid van de eigenaar bij naheffingsaanslagen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Groningen, staat de vraag centraal of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd aan de eiser, eigenaar van een voertuig. De naheffingsaanslagen, opgelegd op 24 en 25 januari 2006, bedroegen in totaal € 48,10. De eiser was niet verschenen op de zitting van 28 november 2006, ondanks een deugdelijke uitnodiging. De vertegenwoordiger van de verweerder, de heer W.J. Oomkens, was wel aanwezig.

De rechtbank wijst op artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet, dat bepaalt dat kosten in rekening worden gebracht bij het opleggen van een naheffingsaanslag. Deze kosten maken deel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk vermeld op het aanslagbiljet. De rechtbank concludeert dat het opleggen van naheffingsaanslagen op twee achtereenvolgende dagen is toegestaan, ongeacht of het voertuig in de tussentijd is verplaatst. De omstandigheden die de eiser aanvoert, zoals het niet kunnen verplaatsen van de auto om technische redenen, komen voor zijn rekening en verantwoordelijkheid.

De rechtbank oordeelt dat de parkeercontroleurs niet verplicht waren om eerst met de eiser in overleg te treden voordat zij een naheffingsaanslag oplegden. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 11 december 2006 en openbaar uitgesproken door mr. M.P. den Hollander, in aanwezigheid van griffier mr.drs. H.A. Hulst.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 06/626
Uitspraakdatum: 11 december 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Op 24 en 25 januari 2006 ten bedrage van
€ 48,10.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 maart 2006 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij ongedateerde brief, ontvangen bij de rechtbank op 19 april 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2006 te Groningen.
Eiser is, hoewel deugdelijk uitgenodigd, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen de heer W.J. Oomkens.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Eiser is eigenaar van een voertuig met het kenteken [nummer]. Op de data van dagtekening van de naheffingsaanslagen stond de auto geparkeerd aan het Schuitendiep te Groningen zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting op de voorgeschreven wijze was betaald.
3. Geschil
In geschil is of de aanslagen terecht zijn opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
In artikel 225, eerste lid, aanhef en onder a Gemeentewet is bepaald dat in het kader van de parkeerregulering een belasting kan worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
De raad van de gemeente Groningen heeft de Verordening Parkeerbelastingen 1991 vastgesteld, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 9 november 2005, met inwerkingtreding op 1 januari 2006.
Eiser heeft gesteld dat onder de voorruit van de auto een briefje lag met uitleg waarom de auto niet verplaatst kon worden. Volgens eiser werd hierin uiteengezet dat hij de auto om technische redenen niet kon verplaatsen en dat hij, alsmede een ander persoon, aan de overkant aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat zich, doordat de auto van eiser op de bewuste plaats geparkeerd stond, het belastbaar feit voordeed waarvoor eiser aangeslagen is. De door eiser genoemde omstandigheden komen voor zijn rekening en verantwoordelijkheid. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeercontroleurs na het lezen van eisers briefje gehouden waren eerst met eiser in overleg te treden alvorens een naheffingsaanslag op te leggen.
De rechtbank wijst voorts op artikel 234, zesde lid, Gemeentewet waarin is bepaald dat ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening worden gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Ten aanzien van hetzelfde voertuig worden per aaneengesloten periode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening gebracht.
Hieruit volgt dat het opleggen van naheffingsaanslagen op twee achtereenvolgende dagen toegestaan is. Of het voertuig in de tussentijd verplaatst is, doet daarbij niet ter zake.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 december 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.P. den Hollander, in tegenwoordigheid van mr.drs. H.A. Hulst, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.