RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 06/733 RIOOLR
Uitspraakdatum: 10 november 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eisers], wonende te [woonplaats], eisers,
de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eisers voor het jaar 2006 een aanslag rioolrechten (aanslagnummer [nummer]) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 april 2006 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 17 mei 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2006 te Groningen.
Eisers zijn daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen W.J. Oomkens en A. Jansma.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
De aanslag betreft de rioolrechten 2006 ter zake het woonschip gelegen in het Reitdiep op de locatie [adres] te [woonplaats]. Sinds een jaar wordt het afvalwater via een Individuele Afvalwater Behandeling (IBA) aan boord van het woonschip op het Reitdiep geloosd.
Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder a en b, Gemeentewet bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn en ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Onder deze rechten worden mede rioolrechten begrepen.
In de Verordening rioolrechten gemeente Groningen (verder: de Verordening) wordt in artikel 1, aanhef en onder a. voor de toepassing van de verordening onder gemeentelijke riolering mede het voor openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen en onder b. onder eigendom verstaan: een roerende zaak of een onroerende zaak.
Artikel 2, eerste lid, Verordening bepaalt dat onder de naam rioolrechten wordt geheven een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Gelet op de redactie van artikel 2 van de Verordening is sprake van een rioolgenotsrecht, dat wil zeggen dat een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering voor de genothebbende van de eigendom een belastingplicht schept.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 12 februari 1977, Belastingblad 1997/281, blijkt dat onder gemeentewater (mede) moet worden verstaan: water waarvan de gemeente als eigenaar van de grond waarop dit water zich bevindt de bevoegdheid heeft dit te gebruiken.
Voor de toepassing van de Verordening behoort het Reitdiep tot de gemeentelijke riolering. Dit brengt voor de rioolrechtenheffing met zich mee dat indien geloosd wordt op het Reitdiep, er sprake is van een indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering.
Tussen partijen is niet in geschil dat de IBA aan boord van het woonschip van eisers loost op het water (Reitdiep). Op grond van de hiervoor weergegeven situatie staat vast dat eisers belastingplichtig zijn.
De stelling van eisers dat verweerder de aanslag ten onrechte heeft opgelegd omdat
het Reitdiep niet in beheer en onderhoud is bij de gemeente, doet aan het voorgaande niet af. Overigens is gebleken dat de gemeente financieel bijdraagt aan het beheer en onderhoud van het Reitdiep dat door het Waterschap Hunze en A's wordt uitgevoerd. Het betreft baggerkosten en kosten voor de verwijdering van drijfvuil.
Voorts is niet van belang dat schoon water wordt geloosd. Van belang is dat een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering voor de genothebbende van de eigendom een belastingplicht schept. De door het Waterschap van eisers geheven verontreinigingsheffing heeft betrekking op het zuiveren van het oppervlaktewater. Hierdoor is geen sprake van dubbele heffing voor hetzelfde feit. Eisers betalen overigens door de aanwezigheid van de IBA een verlaagd tarief ter zake van de verontreinigingsheffing.
Eisers hebben aangevoerd dat sprake is van rechtsongelijkheid, omdat van bezitters van woningen in het buitengebied die voorzien zijn van een IBA geen rioolrecht wordt geheven. De rechtbank is evenwel gebleken dat geen sprake is van een ongelijke behandeling. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat alleen bezitters van woningen in het buitengebied die zelf de kosten van een IBA voor hun rekening hebben genomen zijn vrijgesteld van rioolrechten. Voor een woning in het buitengebied met een IBA die voor rekening van de gemeente is aangelegd, wordt wel rioolrecht geheven. Voor deze categorie geldt een in grote lijnen overeenkomstige regeling als voor eisers, waarbij van belang is dat de kosten van de IBA aan boord van het woonschip van eisers, in het kader van een proef, voor rekening zijn gekomen van de gemeente.
Voor zover eisers er op gewezen hebben dat geen rioolrechten worden geheven aan de pleziervaart, is de rechtbank van oordeel dat dit verschil in behandeling gerechtvaardigd is.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Wiemans, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.