ECLI:NL:RBGRO:2007:AZ7051

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
18 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91061/FA RK 06-2266
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A. Flinterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot teruggeleiding van minderjarige kinderen in het kader van het Haags Kinderontvoeringsverdrag

In deze zaak heeft de man verzocht om de teruggeleiding van zijn minderjarige kinderen naar Spanje, op basis van artikel 2 van de Wet van 2 mei 1990, ter uitvoering van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV). De vrouw, die de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft, en de man, die samen met de kinderen de Spaanse nationaliteit heeft, zijn in een juridische strijd verwikkeld over de verblijfplaats van de kinderen. De man stelt dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Spanje hebben, terwijl de vrouw betoogt dat dit in Nederland is. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen samen hebben besloten om in februari 2006 met de kinderen van Spanje naar Nederland te verhuizen, met de intentie om hier permanent te wonen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging van de kinderen, zoals bedoeld in artikel 3 HKOV.

De kinderrechter heeft de zaak behandeld op 4 januari 2007, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De man heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de kinderen en om een omgangsregeling, terwijl de vrouw heeft verzocht om de vorderingen van de man af te wijzen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, omdat er geen ongeoorloofde overbrenging was vastgesteld. De kinderrechter heeft ook geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek met betrekking tot de omgangsregeling, aangezien hiervoor een afzonderlijke rechtsingang bestaat. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. D.A. Flinterman en uitgesproken op 18 januari 2007.

Uitspraak

Rechtbank Groningen
Sector Civielrecht/kinderrechter
zaaknr.: 91061/FA RK 06-2266
beschikking d.d. 18 januari 2007
in de zaak van:
verzoeker,
hierna te noemen de man,
procureur mr. P.E. Mazel,
advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam,
en
verweerster,
hierna te noemen de vrouw,
procureur mr. A. van Traa.
PROCESVERLOOP
De man heeft op 12 december 2006 een verzoekschrift ingediend ertoe strekkende, dat bij beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - de onmiddellijke terugkeer wordt bevolen van de beide minderjarige kinderen, althans te bepalen dat de terugkeer van de kinderen voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum zal plaatsvinden met dien verstande, dat de kinderen op een door de rechtbank te bepalen datum aan de man zullen worden afgegeven, zodat hij hen mee terug kan nemen naar Spanje.
De man heeft ook verzocht om tot die tijd te bepalen, dat tussen hem en de kinderen een omgangsregeling zal gelden van één bezoek per week op een nader te bepalen dag (deel), alsmede dat hij wekelijks telefonisch contact met de kinderen heeft en tevens, dat de vrouw één keer per maand aan hem informatie over de kinderen verstrekt.
Verder heeft de man verzocht om de vrouw te veroordelen tot betaling van de proceskosten alsmede van de kosten die hij heeft gemaakt met inbegrip van reiskosten en kosten, die ontstaan zijn door terugzending van de minderjarigen naar de staat van hun gewone verblijfplaats, voorafgaand aan hun ontvoering.
De vrouw heeft op 3 januari 2007 een verweerschrift ingediend.
Daarbij heeft zij verzocht om de vorderingen van de man af te wijzen, althans hem deze te ontzeggen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, vooralsnog begroot op € 4.500,-, of een ander door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag.
De kinderrechter heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 4 januari 2007.
Daarbij zijn partijen, alsmede mrs. Van der Stroom-Willemsen en Van Traa, verschenen en gehoord. De man is bijgestaan door de heer Th. Poggemeijer, tolk in de Spaanse taal, die de belofte heeft afgelegd.
Mr. Van der Stroom-Willemsen heeft gebruik gemaakt van pleitnotities.
RECHTSOVERWEGINGEN
Het verzoek van de man tot teruggeleiding is gebaseerd op artikel 2 van de Wet van
2 mei 1990 (Staatsblad 202). In deze Uitvoeringswet zijn wettelijke voorzieningen getroffen ter uitvoering van onder meer het op 25 oktober 1980 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Tractatenblad 1987, 139) verder te noemen HKOV en zijn algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan.
Zowel Nederland (sedert 1 september 1990) als Spanje (sedert 1 september 1987) is Verdragsstaat.
Uit artikel 1 HKOV volgt, dat het Verdrag tot doel heeft om de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen, die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een verdragsluitende staat.
Het verdrag is gericht op directe ongedaanmaking van de ontvoering.
Op grond van artikel 3 HKOV wordt het overbrengen of het niet doen terugkeren van een kind als ongeoorloofd beschouwd indien:
a. dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht dat is toegekend aan een
persoon/instelling/lichaam, alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de
staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding
zijn gewone verblijfplaats had en
b. dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het
tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn
uitgeoefend zonder het plaatsvinden van een zodanige gebeurtenis.
Thans dient te worden beoordeeld of hiervan in deze zaak sprake is.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de inhoud van de over en weer door partijen overgelegde stukken en van hetgeen door en namens hen ter zitting naar voren is gebracht.
Op grond daarvan staat naar haar oordeel het volgende vast:
Partijen zijn op 31 maart 2003 in Eindhoven in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Partijen hebben na het sluiten van het huwelijk aanvankelijk in Nederland gewoond.
Uit hun huwelijk zijn twee - thans nog minderjarige - kinderen geboren:
De vrouw heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. De man en de kinderen hebben de Spaanse nationaliteit. Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen.
Van 27 maart 2004 tot 4 februari 2006 hebben zij met de kinderen in Spanje gewoond.
Partijen hebben vanaf februari 2006 een woning in Hoofddorp gehuurd.
De vrouw heeft de woning op 1 juli 2006 met de kinderen verlaten.
Zij verblijft thans met de kinderen in een Blijf-van-mijn-lijf-huis.
De man is in Spanje bij de rechtbank in Blanes een echtscheidingsprocedure begonnen.
De vrouw is in Nederland bij de rechtbank Haarlem een echtscheidingsprocedure gestart.
Beide procedures zijn aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.
De man stelt dat partijen en hun kinderen altijd in Spanje ingeschreven hebben gestaan - ook toen het gezin in februari 2006 naar Nederland is vertrokken - en dat de kinderen derhalve hun gewone verblijfplaats in Spanje hebben.
Volgens de man is het de bedoeling geweest om slechts gedurende vijf maanden in Nederland te blijven wonen, opdat hij zijn studie en training ten behoeve van het werk in Nederland kon voltooien. Het gezin zou na ommekomst van deze periode naar Spanje terugkeren.
De vrouw heeft dit gemotiveerd bestreden.
De kinderrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden, dat partijen samen hebben besloten om in februari 2006 met de kinderen van Spanje naar Nederland te verhuizen, met de bedoeling om hier permanent te gaan wonen en dat partijen en de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Dit oordeel is op het volgende gebaseerd:
- de man heeft in februari 2006 een overeenkomst gesloten met Van Maarschalkerwaart Makelaars O.G. BV te Amsterdam met betrekking tot de huur van een driekamerwoning in Hoofddorp;
blijkens deze overeenkomst is het gehuurde uitsluitend bestemd om als woonruimte te worden gebruikt door de man en de vrouw en is het hen niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan anderen te verhuren.
de overeenkomst is aangegaan voor de periode van 23 februari 2006 tot en met
31 januari 2007;
- op 6 februari 2006 is de man als accountmanager in Nederland een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de periode van 6 februari 2006 tot 5 februari 2007, met een proeftijd van een maand;
- op 28 juli 2006 is ten overstaan van notaris mr. B.N. Deegen-Takken te Haarlemmermeer een akte opgemaakt met betrekking tot de aankoop door partijen van een woonhuis met houten tuinhuis en ondergrond, erf, tuin en alle verdere aan- en toebehoren, te Hoofddorp;
- op dezelfde datum zijn door genoemde notaris akten opgemaakt met betrekking tot de ten behoeve van voormelde aankoop gesloten hypothecaire lening en
de overeenkomst van partijen met betrekking tot de verdeling van voormelde woning; partijen zijn blijkens de desbetreffende akte met het oog op de ontbinding van hun huwelijk overeengekomen, dat de woning met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de man wordt toegedeeld, onder de verplichting dat hij de hypothecaire schuld voor zijn rekening neemt en dat hij de vrouw vrijwaart voor alle aanspraken dienaangaande; vermeld wordt, dat de man woonachtig is te Hoofddorp;
- uit de dagafschriften van de bankrekening van partijen bij de ABN/AMRO-bank blijkt dat de man tot eind oktober 2006 met grote regelmaat betalingen en opnames in Nederland heeft verricht.
- partijen hebben zich gewend tot mr. M.M.C. Wingen, advocaat en procureur in Hoofddorp met het verzoek om te bemiddelen bij de ontbinding van hun huwelijk; blijkens een brief van mr. Wingen d.d. 30 juni 2006 zijn de door partijen gemaakte afspraken vastgelegd in een concept-echtscheidingsconvenant dat bij de brief is gevoegd; in dit convenant is opgenomen, dat partijen woonachtig zijn in Hoofddorp, dat het huurrecht van de desbetreffende woning aan de vrouw wordt toegescheiden en dat partijen in onderling overleg zullen regelen wanneer de man de woning zal verlaten;
- beide partijen beschikken over een verblijfsvergunning in Nederland; die van de man is geldig tot 24 mei 2008 en die van de vrouw tot 24 januari 2009.
Gelet op het vorenoverwogene is er geen sprake van een ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren van de kinderen, zoals bedoeld in voormeld artikel 3 HKOV.
Het verzoek van de man tot teruggeleiding van de kinderen wordt daarom afgewezen.
De kinderrechter zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek met betrekking tot de vaststelling van een omgangsregeling, omdat de wet voor een dergelijk verzoek een afzonderlijke rechtsingang biedt.
Overigens heeft de vrouw er ter zitting mee ingestemd, dat wordt begonnen met het herstel van het contact tussen de man en de kinderen en zijn er door de kinderrechter afspraken gemaakt met de Stichting Humanitas omtrent (de start van) begeleide omgang in het Omgangshuis op vrijdag 5 januari 2006.
Omdat partijen echtelieden zijn, zal de kinderrechter de proceskosten compenseren.
BESLISSING
wijst het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen af;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot de omgangsregeling;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. Flinterman, kinderrechter en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 18 januari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.