vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
zaaknummer / rolnummer: 91860 / KG ZA 07-42
Vonnis in kort geding van 9 februari 2007
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. H.J. de Groot,
advocaten mr. M.G. Jansen en mr. H.D. Overbeek te Amsterdam,
1. de rechtspersoon naar publiek recht
RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN,
gevestigd te [postcode] Groningen [adres],
gedaagde,
gemachtigden mr. drs. A.H.L. Korten en mr. S.R. van Dijk,
2. de rechtspersoon naar publiek recht
ACADEMISCH ZIEKENHUIS GRONINGEN,
gevestigd te [postcode] Groningen [adres],
gedaagde,
procureur mr. J.D. Leerink.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser], RUG, AZG, genoemd worden, terwijl de RUG en het AZG gezamenlijk als Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) zullen worden aangeduid.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met een zevental producties
- de door het AZG in het geding gebrachte producties, genummerd 8 tot en met 16
- de door [eiser] in het geding gebrachte producties, genummerd 8 tot en met 13
- de mondelinge behandeling op 2 februari 2007
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitaantekeningen van de RUG
- de pleitnota van het AZG.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] is als hoogleraar verbonden aan de RUG en het AZG. Hij is onderzoeker aan het Centre for Uroneurology, onderdeel van het UMCG, waar hij ook de leiding over heeft.
Het UMCG is op 1 januari 2005 ontstaan door een bestuurlijke samenwerking van het AZG met de faculteit der Medische Wetenschappen van de RUG. Het UMCG zelf is geen rechtspersoon.
[mevrouw X] (hierna: [mevrouw X]), geboren [geboortedatum] 1890, heeft bij brief van 7 juli 1972, gericht aan het Anatomie Instituut van de RUG, verklaard haar lichaam ter beschikking te stellen van de wetenschap. Toen [mevrouw X] 111 jaar oud was heeft [eiser] met haar gesproken over zijn onderzoek naar hersenen van mensen met een zeer hoge leeftijd, met welk onderzoek hij wil aantonen dat ouderdom niet automatisch leidt tot ziektes als Parkinson en Alzheimer. [mevrouw X] wist voor welk onderzoek haar lichaam na haar overlijden zou worden gebruikt en werkte al tijdens haar leven mee aan verschillende tests in het kader van dat onderzoek. Zo is er bij haar bloedonderzoek verricht en heeft zij zich onderworpen aan enkele cognitieve tests.
[mevrouw X] is op [datum overlijden] 2005 overleden. [eiser] heeft kort na haar overlijden autopsie verricht. [eiser] werd in die periode door de pers benaderd, waarbij hij enkele naar [mevrouw X] herleidbare onderzoeksresultaten heeft bekendgemaakt, waaronder de vaststelling dat zij aan een maagcarcinoom is overleden.
Bij brief van 19 september 2005 heeft de Raad van Bestuur van het UMCG jegens [eiser] een dienstopdracht uitgevaardigd. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
De publiciteit rondom dit onderzoek is naar de mening van de Raad van Bestuur van dien aard, dat noch de wetenschap noch het UMCG gebaat is bij het verder verstrekken van informatie aan de media. Mogelijk dat dit nogmaals aan de orde komt, wanneer wetenschappelijke publicaties gereed zijn voor openbaarmaking. De Raad van Bestuur is van mening dat dergelijke publicaties vooraf aan haar moeten worden voorgelegd om te kijken of de privacy van betrokkene niet bovenmatig wordt geschonden door de openbaarmaking.
Bij wijze van dienstopdracht geven wij u de instructie dat u vanaf heden noch in woord noch in geschrift verdere uitlatingen doet aangaande de uitkomsten van het verrichte onderzoek.
[eiser] heeft bij brief van 29 september 2005 gericht aan de Raad van Bestuur van het UMCG gereageerd op het schrijven van 19 september 2005 en daarin uitvoerig beargumenteerd waarom hij de visie van de Raad van Bestuur dat hij de privacy van [mevrouw X] zou hebben geschonden, niet deelt. Voorts schrijft hij nog het volgende:
Hoewel op dit moment niet van acuut belang zijnde, aangezien er geen mededelingen aan de pers worden gedaan voordat de resultaten van ons onderzoek worden gepubliceerd, ben ik niet van plan om eventuele publicaties door het UMCG Bestuur te laten censureren. Dit gaat geheel tegen mijn (wetenschappelijke) vrijheid van meningsuiting in, terwijl ik de privacy van [mevrouw X] niet heb geschaad of zal schaden.
Naar aanleiding van een gesprek tussen [eiser] en een lid van de Raad van Bestuur heeft [eiser] bij brief van 10 oktober 2005 gericht aan [werknemer], decaan van het UMCG, onder meer het volgende geschreven:
Naar aanleiding van ons overigens niet onprettige gesprek vorige week woensdag 5 oktober 2005 deel ik U mee dat ik heb begrepen dat het dienstbevel aangaande verplichte censuur op eventuele publicaties omtrent de bevindingen van de bestudering van de hersenen van de mevrouw van 115 jaar van tafel is. Gaarne zou ik een schriftelijke bevestiging ontvangen.
Eventuele belangrijke bevindingen zullen zo snel mogelijk in de vorm van een publikatie aan een wetenschappelijk tijdschrift worden aangeboden. Mogelijke daarop volgende vragen van de pers zullen, zoals tot nu toe altijd is gebeurd, in samenwerking met de afdeling Voorlichting van het UMCG, naar beste weten worden beantwoord. (...)
Op 23 januari 2007 zijn de resultaten van het onderzoek van het lichaam van [mevrouw X] bekendgemaakt in een artikel dat is geplaatst op de website van het internationale vakblad ‘Neurobiology of Aging’, waarna het artikel in april 2007 in de hardcopy van het vakblad zal worden geplaatst.
Op 23 januari 2007 heeft de Raad van Bestuur een brief aan [eiser] geschreven, waarin aan de brief van 19 september 2005 wordt gerefereerd. In de brief is voorts onder verwijzing naar een artikel in de NRC Next van 23 januari 2007 gesteld dat [eiser] de privacy van [mevrouw X] opnieuw heeft geschonden en dat [eiser] derhalve niet heeft voldaan aan de door de Raad van Bestuur aan hem verstrekte dienstopdracht. Vervolgens is bij wijze van dienstopdracht aan [eiser] opgelegd dat hij zich per direct zal onthouden van enige publiciteit in woord en beeld over het betreffende onderzoek.
Op 23 en op 24 januari 2007 is in verschillende kranten geschreven dat [eiser] in de visie van het UMCG met zijn uitlatingen in de pers over het onderzoek van het lichaam van [mevrouw X] haar privacy heeft geschonden, met name omdat hij daarbij haar naam en specifieke medische gegevens naar buiten heeft gebracht. Deze visie van het UMCG is door de Raad van Bestuur in de pers gekomen.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
A) het UMCG te veroordelen na betekening van het in deze te wijzen vonnis een persbericht te doen uitgaan naar de Volkskrant redactie@volkskrant.nl, het NRC nrc@nrc.nl, het Parool redactie@parool.nl, het Noord Hollands Dagblad ekteam@hdcmedio.nl, en het ANP nieuwsdienst@anp.nl met de volgende tekst:
“De voorzieningenrechter te Groningen heeft bij vonnis van ... bepaald, dat het UMCG professor [eiser] ten onrechte het verwijt heeft gemaakt, dat hij de privacy van mevrouw [mevrouw X] heeft geschonden. Het artikel dat op 23 januari 2007 is gepubliceerd in het vakblad ‘Neurobiology of Aging’ alsmede op de website van dit vakblad, en tevens de berichtgeving door professor [eiser] in de media hierover, is niet in strijd met de wettelijke bepalingen inzake privacy. Professor [eiser] heeft hierbij zorgvuldig gehandeld.
De in het artikel over mevrouw [mevrouw X] genoemde gegevens betreffen alle voor het onderzoek relevante gegevens. Professor [eiser] is niet onzorgvuldig omgegaan met medische gegevens van mevrouw [mevrouw X].”
danwel een door de voorzieningenrechter te bepalen tekst;
B) het UMCG te veroordelen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, voornoemd persbericht te plaatsen op het eerste scherm van de eerste pagina van hun websites www.umcg.nl alsmede www.rug.nl en dit persbericht vier weken te laten staan;
C) het UMCG te gebieden na betekening van het in deze te wijzen vonnis zich te onthouden van het opleggen van beperkingen aan [eiser] ten aanzien van publicaties, interviews en overige uitlatingen omtrent het onderzoek naar het lichaam van [mevrouw X];
D) te bepalen dat het UMCG een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag, dat zij nalaten aan de onder A, B en C vermelde veroordelingen te voldoen;
E) de RUG en het AZG hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De RUG en het AZG hebben verweer gevoerd.
De standpunten van partijen
Standpunt [eiser]
Het UMCG handelt onrechtmatig jegens [eiser] door lichtvaardige en ongegronde beschuldigingen in de media te brengen. Dit is een inbreuk op de goede naam van [eiser] en bovendien handelt het UMCG hiermee in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De beschuldigingen van het UMCG bestaan hieruit dat [eiser] al vanaf 2005 ten onrechte beschuldigd wordt van het overtreden van privacybepalingen.
Noch de Wet op de lijkbezorging, noch afdeling 5, titel 7 van boek 7 Burgerlijk Wetboek (geneeskundige behandelingsovereenkomst) of de Wet bescherming persoonsgegevens geven uitsluitsel over de vraag hoe er met de gegevens van iemand die zijn lichaam ter beschikking aan de wetenschap stelt, moet worden omgegaan. Dat regelgeving op dit punt ontbreekt betekent uiteraard niet dat er onzorgvuldig met deze gegevens mag worden omgegaan.
[eiser] valt, alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval bekeken, geen enkel verwijt te maken. Het noemen van de naam van [mevrouw X] kan niet als onzorgvuldig worden aangemerkt, nu ieder onderzoek met betrekking tot een ‘115-jarige vrouw’ onder de gegeven omstandigheden direct tot haar te herleiden is. Dat [mevrouw X] is overleden aan maagkanker is een relevant feit voor het onderzoek van [eiser] dat uitgaat van de aanname dat personen van hoge leeftijd niet persé overlijden aan ouderdomsziektes.
[mevrouw X] heeft toestemming gegeven om haar lichaam in het belang van de wetenschap te ontleden en daarmee om de verkregen resultaten te gebruiken voor publicaties. Voor zover de door [mevrouw X] gegeven toestemming geen toestemming in de zin van de wet betreft, is zij gelet op de omstandigheden niet onevenredig in haar belangen geschaad. Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is niet een absoluut recht, maar een recht dat in dit geval moet worden afgewogen tegen het belang van de vrijheid van meningsuiting van [eiser]. Gelet op alle omstandigheden -waaronder het feit dat de nabestaanden van [mevrouw X] geen bezwaar hebben gemaakt- moet hier het belang van [eiser] prevaleren.
[eiser] lijdt door het handelen van het UMCG (reputatie)schade. Als gevolg van de door het UMCG veroorzaakte commotie zijn de resultaten van de website van het tijdschrift ‘Neurobiologie of Aging’ verwijderd.
De hoofdtaak van de universiteit is onderwijs en onderzoek. De wet schrijft voor dat bij onderzoek de academische vrijheid in acht wordt genomen. Dat betekent dat het bevoegd gezag, het College van Bestuur, zich niet uitlaat over onderzoek en onderzoeksresultaten. De universiteit gaat ervan uit dat onderzoekers zich houden aan ter zake geldende wettelijke regels, voorschriften en gedragscodes en zal niet vooraf daaraan toetsen, maar achteraf. Het oordeel van de universiteit en eventueel tegen onderzoekers te nemen maatregelen zijn voor discussie vatbaar, maar niet voor een civiele rechter en helemaal niet in kort geding. De universiteit heeft zich niet in de media over de onderhavige kwestie uitgelaten en kan dan ook niet worden veroordeeld tot het verzenden van persberichten of het publiceren van verklaringen op de rug.nl-website.
Informatie en gegevens die bij het UMCG beschikbaar komen kunnen gebruikt worden ten behoeve van de wetenschap, mits zowel bij het verzamelen als bij het gebruik gehandeld wordt binnen de geldende normen. Door het artikel in het vakblad ‘Neurobiology of Aging’ en de recente uitlatingen van [eiser] in de pers is een aantal gegevens ten onrechte naar buiten gebracht. Er is meer over de persoon gezegd die haar lichaam ter beschikking van de wetenschap had gesteld dan nodig was en daarmee is de privacy geschonden. Het UMCG treedt met deze opstelling niet in de wetenschappelijke inhoud van het artikel en de beperking van de academische vrijheid is niet in het geding.
Het UMCG heeft na geconfronteerd te zijn met de inhoud van de publicatie en de uitlatingen van [eiser] in de pers, zijn mening op het punt van de inbreuk op de privacy gegeven. Partijen verschillen van mening over de waardering van het gebruik van de betreffende gegevens in wetenschappelijke publicaties en in uitlatingen in de pers. Blijkens de rechtspraak is het geven van een waardering niet onrechtmatig. De opvatting van het UMCG is ook niet lichtvaardig te noemen, nu deze van verschillende kanten wordt onderschreven. Het naar buiten brengen van een verschil van mening levert evenmin een inbreuk op de goede naam van degene op, die een andere mening is toegedaan.
Wat betreft de inhoudelijke argumenten voor het standpunt van het UMCG dat [eiser] de privacy van [mevrouw X] heeft geschonden het volgende. Er is in strijd met de in acht te nemen normen en regels gehandeld door een artikel te publiceren waarin de onderzochte persoon bij naam is genoemd en waarin gegevens opgenomen zijn die het onmiddellijk mogelijk maken naar een persoon te herleiden. Voorts zijn er gegevens opgenomen betreffende de persoon die omwille van de wetenschappelijke kwaliteit niet opgenomen hadden hoeven te worden en ook zijn gegevens opgenomen die zijn verkregen bij onderzoek tijdens het leven en daarmee onder het medisch beroepsgeheim vallen.
Daar de reputatie van het UMCG als instituut waar maximaal vertrouwelijk met informatie-gegevens wordt omgegaan door het optreden van [eiser] geschaad werd, was er belang bij het naar buiten brengen van de visie van het UMCG op de privacy. [eiser] is zijn toezegging in zijn brief van 10 oktober 2005 niet nagekomen en heeft door in contact te treden met de pers het naar buiten treden van het UMCG over de privacykwestie over zichzelf afgeroepen.
De aan [eiser] gegeven dienstopdracht en de beoordeling in verband met tegen hem te treffen maatregelen kunnen niet in het kader van dit kort geding worden beoordeeld.
De beoordeling
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gegeven.
Hoewel het debat van partijen ter zitting anders doet vermoeden, staat gelet op de vorderingen van [eiser] en met name de grondslag daarvan, in dit kort geding niet de vraag centraal of [eiser] al dan niet op grond van wettelijke bepalingen, gedragscodes of overige normen rond zijn onderzoek in strijd met de privacy van [mevrouw X] heeft gehandeld, maar gaat het om de vraag of het UMCG door in de pers de opvatting te uiten, dat [eiser] rond het wetenschappelijk onderzoek de privacy van [mevrouw X] heeft geschonden, onrechtmatig heeft gehandeld.
[eiser] heeft het uiten van de hiervoor omschreven opvatting gekwalificeerd als lichtvaardige en ongegronde beschuldigingen waardoor het UMCG een inbreuk op zijn goede naam heeft gemaakt, tengevolge waarvan hij schade lijdt. Zo zijn de resultaten van het onderzoek van de website van ‘Neurobiologie of Aging’ verwijderd als gevolg van de door het UMCG veroorzaakte commotie.
Het UMCG heeft aangevoerd dat zijn belang bij het geven van zijn opvatting over (de schending van) de privacy in de pers hierin bestaat dat duidelijk wordt dat degenen die hun lichaam ter beschikking van de wetenschap stellen, er op kunnen vertrouwen dat alle informatie en gegevens die in dat kader bij het UMCG beschikbaar komen, zoveel mogelijk vertrouwelijk blijven. Het UMCG -zo begrijpt de voorzieningenrechter- duldt hierop geen uitzondering.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] in beginsel het uitgangspunt deelt
dat de persoonlijke levenssfeer van degene die zijn/haar lichaam ter beschikking van de wetenschap heeft gesteld, geëerbiedigd dient te worden. [eiser] stelt zich echter op het standpunt dat bedoelde eerbiediging geen absoluut recht is en in casu moet wijken voor zijn belang van vrijheid van meningsuiting. Over de juistheid van dit standpunt behoeft in het onderhavige geschil geen oordeel te worden gegeven. Het is de opvatting van [eiser] die meent dat zijn belang prevaleert boven dat van [mevrouw X], van welke opvatting hij blijk heeft gegeven door het noemen van de naam van [mevrouw X] naam zowel in de wetenschappelijke publicatie voor het vakblad ‘Neurobiology of Aging’ als ook in uitlatingen richting de pers.
Het UMCG stelt daar als opvatting tegenover dat eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer met zich meebrengt dat de vertrouwelijkheid van de gegevens van degenen die hun lichaam ter beschikking van de wetenschap stellen, dient te worden gewaarborgd. Het UMCG tot een andere afweging ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting die [eiser] daar tegenover stelt, daarbij als uitgangspunt nemend dat het schenden van de vertrouwelijkheid geen enkel (wetenschappelijk) doel dient. In dit kort geding behoeft ook over dit standpunt geen oordeel gegeven te worden. Het betreft de opvatting van het UMCG, welke opvatting –in reactie op de eerder bedoelde uitlatingen van [eiser]- in de pers is geuit.
De vraag die thans voorligt is of het UMCG door in de media uiting te geven aan deze opvatting en de opvatting van [eiser] te bestempelen als het schenden van de privacy van [mevrouw X], lichtvaardige en ongegronde beschuldigingen aan het adres van [eiser] heeft geuit en aldus jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld.
De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Niet is in te zien dat het ventileren van een opvatting waaraan een afweging van twee in casu met elkaar strijdige, maar niet absolute rechten ten grondslag ligt, als een ongegronde beschuldiging dient te worden opgevat. Dat een andere afweging mogelijk is maakt dit niet anders.
De voorzieningenrechter ziet ook niet in dat hier sprake is van een lichtvaardige beschuldiging, nu het UMCG onweersproken heeft aangevoerd dat het er belang bij heeft aan het publiek duidelijk te maken dat met de (medische) gegevens van degenen die hun lichaam ter beschikking van de wetenschap stellen, vertrouwelijk wordt omgegaan.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het gevorderde afwijzen.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van RUG worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
Totaal EUR 251,00
De kosten aan de zijde van het AZG worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris 816,00
Totaal EUR 1.315,00
De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de RUG tot op heden begroot op EUR 251,00 en aan de zijde van het AZG tot op heden begroot op
EUR 1.315,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Duitemeijer en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2007.?