ECLI:NL:RBGRO:2007:AZ9808

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91118/KG ZA 06-439
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.J.A.M. Dijkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door ongevraagd handelen van een medewerker van een aannemer met schade aan installaties

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen werd behandeld, ging het om een kort geding tussen Constructiebedrijf Hillebrand B.V. en Oosterhof-Holman Beton- en Waterbouw B.V. De zaak draaide om schade aan elektrische en hydraulische installaties in de kelder van een brug, veroorzaakt door de onjuiste plaatsing van een pomp door een medewerker van Oosterhof. Hillebrand, die verantwoordelijk was voor de installaties, vorderde schadevergoeding van Oosterhof, die de pomp zonder toestemming had ingeschakeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het handelen van de medewerker van Oosterhof onrechtmatig was, omdat er geen rechtvaardiging was voor het ongevraagd ingrijpen in de werkzaamheden van Hillebrand. De voorzieningenrechter kwam niet toe aan de toetsing van de norm voor 'gevaarscheppend' handelen, omdat het handelen al als onrechtmatig werd gekwalificeerd. Hillebrand vorderde een schadevergoeding van EUR 130.022,59, maar de voorzieningenrechter achtte deze onvoldoende onderbouwd en kende een voorschot van EUR 100.000,00 toe. Oosterhof werd veroordeeld in de proceskosten, die op EUR 3.760,87 werden begroot. De uitspraak vond plaats op 19 januari 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 91118 / KG ZA 06-439
Vonnis in kort geding van 19 januari 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONSTRUCTIEBEDRIJF HILLEBRAND B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
procureur mr. H. J. de Groot,
advocaat J. J. Jacobse,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OOSTERHOF-HOLMAN BETON-EN WATERBOUW B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H. P. de Lange.
Partijen zullen hierna respectievelijk Hillebrand en Oosterhof worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding en de producties
- de mondelinge behandeling op 12 januari 2007, waar aanwezig waren, namens Hillebrand, [werknemer], vergezeld van mr. E. van der Wal, kantoorgenoot van mr. Jacobse, en namens Oosterhof, [werknemer], en [-] [een medewerker van Oosterhof], uitvoerder, vergezeld van mr. De Lange, tevens is verschenen [medewerker provincie] van de provincie Groningen
- de pleitnota’s van partijen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Nabij de grens tussen Groningen en Drenthe is te Kiel-Windeweer een klapbrug (hierna: de brug) gebouwd over de vaarverbinding tussen het Zuidlaardermeer en Oost-Groningen.
Hillebrand verzorgde in opdracht van de provincie Groningen de electrische en hydraulische installaties; Moekotte Veendam BV (hierna te noemen: Moekotte) realiseerde in onderaanneming de electrotechniek.
Oosterhof bouwde in opdracht van de provincie Drente het betonnen landhoofd van de brug.
2.2. De hydraulische en electronische installaties staan in de kelder van de brug, die zich deels in de oever van het kanaal en deels onder waterniveau bevindt.
In de betonnen vloer van de kelder bevindt zich een goot voor het verzamelen van binnengetreden (regen)water. Volgens het bestek diende Hillebrand in een verbreed en verdiept gedeeelte van die goot een vaste pomp aan te sluiten, welke pomp automatisch aan dient te slaan indien de goot water maakt .
2.3. Kort voor de bouwvak in juli 2006 heeft [een] medewerker van Moekotte, aan de [een] medewerker van Oosterhof, gevraagd of deze in afwachting van de installatie van een vaste pomp door Hillebrand, een tijdelijke dompelpomp in de goot van de kelder kon plaatsen. Bij wijze van kostenloze dienstverlening heeft [een medewerker van Oosterhof] vervolgens een pomp in de goot geïnstalleerd. De afvoer van het water uit de kelder naar het kanaal vond hierbij plaats via een slang die door een opening van de kelder aan de kanaalzijde los boven het water werd gehangen. De slang was van buitenaf niet onbereikbaar: via een smalle richel was het mogelijk om vanaf de oever – met de nodige acrobatiek – tot aan de opening van de kelder te komen en ook vanaf het water konden onbevoegden vanuit een vaartuig het uiteinde van de slang vastpakken.
2.4. Op 2 en/of 3 oktober 2006 is door Hillebrand een vaste pomp in de kelder geplaatst, maar nog niet in werking gesteld. De tijdelijke pomp is toen uitgeschakeld en in de kelder terzijde gelegd. Aan [een medewerker van Oosterhof] is door een medewerker van Hillebrand telefonisch meegedeeld dat hij de pomp weer op kon halen uit de kelder van de brug.
2.5. Op 6 oktober 2006 heeft [een medewerker van Oosterhof] de heer [medewerker provincie] van de provincie Groningen op diens verzoek de kelder getoond. [een medewerker van Oosterhof] constateerde bij die gelegenheid dat de vaste pomp niet in werking was. [medewerker van Oosterhof] heeft daarop eigener beweging de tijdelijke pomp weer geïnstalleerd en aangesloten op de elektriciteit. De afvoerslang werd door [een medewerker van Oosterhof] op dezelfde wijze als in de periode juli-oktober het geval was geweest, over de muur gehangen, met het uiteinde boven de waterspiegel.
2.6. Op 11 oktober 2006 is gebleken dat er circa 95 cm water in de kelder stond. De electrische en hydraulische installaties zijn door het water beschadigd.
Uit onderzoek is gebleken dat de pomp in de verbreding van de goot klem zat en niet meer afdoende kon functioneren; het uiteinde van de slang aan de andere zijde van de muur bevond zich ongeveer twee meter onder de waterspiegel.
Geconcludeerd is dat de pomp op enig moment moet zijn aangeslagen, de slang met water is gevuld geraakt, de pomp daarna is uitgeslagen, waarna pomp en slang vervolgens als hevel zijn gaan werken: in plaats van dat water vanuit de kelder het kanaal in stroomde, vloeide water vanuit het kanaal de kelder in tot aan beide zijden het waterniveau gelijk was geworden.
2.7. Op 1 november 2006 heeft Hillebrand overleg gehad met de provincie Groningen en haar twee onderaannemers Moekotte en Hydropack Systemen B.V. De schade is door hen begroot op EUR 130.022,59.
2.8. Bij brief van 18 december 2006 heeft de provincie Groningen Hillebrand gesommeerd om de brug uiterlijk op 1 februari 2007 op te leveren, op straffe van verbeurte van een contractuele dwangsom.
3. Het geschil
3.1. Hillebrand vordert
? primair:
Oosterhof te veroordelen tot betaling aan Hillebrand van de kosten van het vervangen van de electrische en hydraulische installaties ten bedrage van EUR 130.022,59, met veroordeling van Oosterhof in de kosten,
? subsidiair:
Oosterhof te veroordelen tot betaling aan Hillebrand van een voorschot ten bedrage van EUR 100.000,- althans een door de voorzieningenrechter in redelijkheid vast te stellen bedrag, met veroordeling van Oosterhof in de kosten van het geding,
? meer subsidiair:
Oosterhof te gebieden binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis een overeenkomst van opdracht te sluiten tot vervanging van de betreffende electrische installaties en revisie van de hydraulische installaties en alle kosten daarvoor voor haar rekening te nemen, op straffe van een dwangsom van EUR 50.000,- per dag of dagdeel dat Oosterhof met het voldoen aan dit gebod te laat is, met veroordeling van Oosterhof in de kosten van het geding.
3.2. Hillebrand legt aan deze vordering ten grondslag dat Oosterhof onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en voert daartoe het volgende aan.
Oosterhof heeft de pomp op 6 oktober 2006 in werking gesteld zonder Hillebrand om toestemming te vragen. Deze handeling was onnodig – er was geen wateroverlast in de kelder – en heeft op onzorgvuldig wijze plaatsgevonden: [een medewerker van Oosterhof] heeft de pomp niet in het daarvoor bestemde gat geplaatst en de afvoerslang is zodanig over de muur gehangen dat deze uiteindelijk in het water terecht is gekomen.
Wegens het ontbreken van de noodzaak kan de inwerkingstelling van de pomp niet als zaakwaarneming worden aangemerkt, maar dient deze veeleer te worden gekwalificeerd als bemoeizucht. Echter, zelfs indien er wel sprake is van zaakwaarneming, dient Oosterhof de schade te dragen: ook in dat geval had Oosterhof immers zorgvuldig moeten handelen.
3.3. Oosterhof voert het volgende verweer.
Hillebrand is niet-ontvankelijk in haar vordering omdat blijkens de brief van Hillebrand van 12 oktober 2006 de brug op 2 oktober 2006 is opgeleverd, zodat het de provincie Groningen is die een rechtsvordering in zou moeten stellen.
Daarnaast bestaat er geen spoedeisend belang bij de gevorderde geldbedragen: er is geen reden om aan te nemen dat Hillebrand financiële problemen heeft en de uitkomst van een bodemprocedure niet zou kunnen afwachten.
Voorts kan niet gezegd worden dat de bodemrechter Oosterhof met een grote mate van waarschijnlijkheid aansprakelijk zal stellen voor de schade. Er was immers sprake van zaakwaarneming. Door de pomp in te schakelen heeft [een medewerker van Oosterhof] op rechtmatige wijze de belangen van Hillebrand behartigd: de aanwezigheid van een werkende pomp in de kelder was noodzakelijk, hetgeen de reden is dat er in de voorgaande periode ook steeds een werkende pomp in de kelder aanwezig was. De pomp is door [een medewerker van Oosterhof] daarnaast zorgvuldig geplaatst, maar scheef komen te liggen ten gevolge van het feit dat er aan de slang is getrokken, wat ook de reden is geweest dat de slang in het water van het kanaal kwam te hangen.
Getoetst aan de criteria voor onrechtmatige gevaarzetting is er niet onzorgvuldig gehandeld. [een medewerker van Oosterhof] diende niet bedacht te zijn op het gevaar. De pomp had in de maanden daarvoor immers op dezelfde wijze goed gefunctioneerd, terwijl in de branche geen enkel geval bekend is waarbij via een dergelijke dompelpomp hevelwerking is ontstaan.
[een medewerker van Oosterhof] heeft al met al niets anders gedaan dan de pomp in werking stellen zoals deze ook in de maanden ervoor in werking was geweest. [een medewerker van Oosterhof] had niet bedacht hoeven te zijn op deze schade en er bestaat onvoldoende causaal verband tussen het handelen van [een medewerker van Oosterhof] en de schade.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter zal Hillebrand in haar vordering ontvangen nu [medewerker provincie] namens de provincie Groningen ter zitting heeft verklaard dat de brug nog niet is opgeleverd, zodat in oktober 2006 het risico nog niet op de provincie was overgegaan en Hillebrand de juiste partij is om in deze zaak een rechtsvordering tegen Oosterhof in te stellen; de brief waaraan Oosterhof refereert behelst kennelijk onjuiste informatie.
4.2. De voorzieningenrechter neemt een spoedeisend belang aan bij het gevorderde op grond van de stelling van Hillebrand dat er op korte termijn maatregelen genomen dienen te worden ter reparatie van de schade en het onredelijk is om haar als benadeelde daarmee financieel te belasten.
4.3. Nu [een medewerker van Oosterhof] in oktober 2006 in loondienst van Oosterhof werkzaam was, is laatstgenoemde op grond van art. 6:170 BW aansprakelijk te achten.
4.4. De voorzieningenrechter stelt bij de inhoudelijke beoordeling van het geschil voorop dat hij het aannemelijk acht dat [een medewerker van Oosterhof] de pomp en slang op 6 oktober 2006 installeerde zoals deze ook eerder geïnstalleerd waren geweest, alsmede dat de pomp (aanvankelijk) adequaat functioneerde.
Nu voorts gesteld noch gebleken is dat er in de periode tussen het moment van inschakeling van de pomp door [een medewerker van Oosterhof] en het moment waarop de schade zich heeft gemanifesteerd, iemand in de kelder is geweest, moet het in het ongerede raken van de pomp naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook worden toegeschreven aan van buitenkomende oorzaken zoals vandalisme of spelende kinderen, niet aan een overduidelijk ondeugdelijke installatie door [een medewerker van Oosterhof].
4.5. In de jurisprudentie is een criterium ontwikkeld voor ‘gevaarscheppend’ handelen. Niet reeds de enkele mogelijkheid van verwezenlijking van onheil doet gedrag onrechtmatig zijn; zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van het optreden van schade als gevolg van een gedraging zo groot is dat de handelende persoon zich naar maatstaven van zorgvuldigheid zich van dat gedrag had behoren te onthouden. Getoetst aan dit criterium heeft Oosterhof niet onrechtmatig gehandeld nu [een medewerker van Oosterhof] er niet op bedacht hoefde te zijn dat door het installeren van de dompelpomp deze schade kon optreden.
Aan genoemde zorgvuldigheidstoets komt de voorzieningenrechter in dit geval evenwel niet toe, omdat het handelen van [een medewerker van Oosterhof] hoe dan ook al onrechtmatig was omdat er een rechtvaardiging ontbrak om ongevraagd zijn diensten aan Hillebrand op te dringen.
4.6. Hoewel het aannemelijk is dat het optreden van [een medewerker van Oosterhof] door goede bedoelingen was ingegeven, bestond er naar het oordeel van de voorzieningenrechter namelijk geen redelijke grond voor dit optreden: [een medewerker van Oosterhof] mocht niet zonder meer aannemen dat hij met het aansluiten van de pomp het belang van Hillebrand behartigde, nu het Hillebrand zelf was die – zonder deze aan te sluiten - de vaste pomp geplaatst en de tijdelijke pomp verwijderd had, alsmede [een medewerker van Oosterhof] had doen weten dat hij deze dompelpomp kon ophalen. [een medewerker van Oosterhof] had in het licht hiervan eerst met Hillebrand dienen te overleggen over de vraag of de tijdelijke pomp opnieuw diende te worden aangesloten. Aangenomen kan worden dat [een medewerker van Oosterhof] door middel van een mobiele telefoon zonder veel moeite contact met Hillebrand had kunnen leggen. Het op deze wijze indringen in de zaken van Hillebrand is niet aan te merken als ‘zaakwaarneming’ als bedoeld in art. 6:198 BW. Daarmee heeft [een medewerker van Oosterhof] onrechtmatig jegens Hillebrand gehandeld. Oosterhof dient de daaruit voor Hillebrand voortgevloeide schade te vergoeden.
4.7. In de voorgaande beoordeling is verweven dat de aan Hillebrand opgekomen schade in een zodanig verband staat met het handelen van [een medewerker van Oosterhof], dat die schade Oosterhof als een gevolg van dat handelen kan worden toegerekend; dat voor het intreden van de schade ook nog handelen van anderen (spelende kinderen, vandalen) een conditio sine qua non was, doet voor de toerekening niet ter zake.
4.8. Omdat het bestaan van een restitutierisico voor Oosterhof niet aannemelijk is geworden, zal de voorzieningenrechter een voorschot op de schadevergoeding toewijzen.
Nu de voorzieningenrechter de door Hillebrand gestelde schade van EUR 130.022,59 onvoldoende onderbouwd acht, doch het wel aannemelijk acht dat deze in elk geval EUR 100.000,00 bedraagt, zal het primair gevorderde worden afgewezen, doch het subsidiair gevorderde voorschot van EUR 100.000,00 worden toegewezen.
4.9. Oosterhof zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hillebrand worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 2.860,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 3.760,87
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt Oosterhof om aan Hillebrand te betalen een bedrag van EUR 100.000,00 (honderd duizend euro),
5.2. veroordeelt Oosterhof in de proceskosten, aan de zijde van Hillebrand tot op heden begroot op EUR 3.760,87,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2007.