RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 279790/05-13347
vonnis d.d. 22 februari 2007
de naamloze vennootschap N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij,
gevestigd en kantoorhoudende te Nijmegen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, verder te noemen Bovemij,
gemachtigde mr. R.P. Swinkels, (postbus 1033, 5700 BA),
[gedaagde],
wonende te [adres]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna te noemen [gedaagde],
procederend in persoon.
Partijen hebben zich ingevolge het tussenvonnis van 12 oktober 2006 bij akte uitgelaten. Daarbij heeft Bovemij andermaal producties in het geding gebracht.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.
In conventie en in reconventie
1. De kantonrechter verwijst naar en neemt over hetgeen bij tussenvonnissen van 9 maart 2006 en 12 oktober 2006 is overwogen en beslist.
2. Krachtens de onderhavige verzekeringsovereenkomst heeft als uitgangspunt te gelden dat Bovemij op grond van artikel 7 lid a van haar algemene voorwaarden het recht heeft de hoogte van de premie vast te stellen.
3. Ingevolge artikel 7 lid a juncto artikel 6 lid b onder 2 van de algemene voorwaarden heeft [gedaagde] bij premieverhoging het recht de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen na toezending van de prolongatiebescheiden op te zeggen.
4. In dit geval moet het ervoor worden gehouden dat Bovemij bedoelde prolongatiebescheiden samen met de verhoogde premienota voor 2005 op 16 december 2004 aan [gedaagde] heeft doen toekomen.
5. Bij brief van 19 februari 2004 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de premieverhoging over het jaar 2005 en de verzekeringsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd.
6. Aangezien voormelde opzegging niet binnen eerder genoemde 30 dagen heeft plaatsgehad kan daaraan niet het door [gedaagde] beoogde gevolg worden verbonden. Krachtens artikel 7 lid c van de algemene voorwaarden wordt [gedaagde] in beginsel geacht te hebben ingestemd met de aanpassing van de premie en wordt de verzekering geacht te zijn voortgezet met toepassing van de nieuwe premie.
7. Het laatst geformuleerde uitgangspunt lijdt ingevolge artikel 6:248 lid 2 BW uitzondering indien het onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht [gedaagde] (volledig) aan de nieuwe, verhoogde premieverplichting te houden. Een dergelijke situatie doet zich hier gedeeltelijk voor. De kantonrechter overweegt ter zake nader het volgende.
8. Bij schrijven van 27 oktober 2004 heeft Bovemij onder meer het navolgende aan haar verzekerden laten weten:
Het jaar 2005 staat voor de deur. Uw polissen voor dit nieuwe jaar worden weer voor u in orde gemaakt.
Bovemij Verzekeringen kijkt terug op een redelijk goed jaar 2004 voor wat betreft het aantal schadeclaims. We zijn dan ook in de gelegenheid geweest om, in overleg met onze Raad van Advies uw polisvoorwaarden voor 2005 op enkele belangrijke punten te verbeteren.
(...)
Uw premie voor 2005 kan licht afwijken van die van vorig jaar, als gevolg van de toepassing van een inflatiecorrectie en (voor auto- en motorrijwielbedrijven) de wijziging van het aantal risico’s.
(...)
9. Op 16 december 2004 heeft Bovemij [gedaagde], onder vermelding van bedragen conform bijgaande specificaties de premienota over 2005 ten bedrage van € 3.854,49 doen toekomen. Bedoelde specificaties zijn evenwel niet door Bovemij in het geding gebracht, zodat daarmee in de beoordeling geen rekening zal worden gehouden. Waar de premie van [gedaagde] over 2004 € 2.150,00 bedroeg is deze met betrekking tot 2005 derhalve nagenoeg verdubbeld.
10. Aangezien in casu sprake is van een aanmerkelijke stijging van de premie en niet van een lichte afwijking als bedoeld in de brief van 27 oktober 2004, had het in het kader van de redelijkheid en billijkheid op de weg van Bovemij gelegen [gedaagde] nauwkeurig(er) voor te lichten over de achtergronden van de wijziging en kon zij niet volstaan met een algemene aankondiging en het zonder specifieke uitleg toezenden van de premienota en de prolongatiebescheiden.
11. Hetgeen hiervoor is overwogen klemt te meer nu de voorgenomen bedrijfsvoering - onder meer met betrekking tot de handelsvoorraad en dus het aantal zogeheten rijrisico’s - van [gedaagde] in 2005 geen in het oog springende wijzigingen vertoonde, terwijl (eerst) ten processe is gebleken dat Bovemij de systematiek met betrekking tot de berekening van het aantal rijrisico’s had gewijzigd.
Van Bovemij had onder de gegeven omstandigheden mogen worden verwacht dat zij vooraf inzicht had gegeven in deze nieuwe systematiek. De algemene verwijzing in de brief van 27 oktober 2004 volstaat daartoe niet.
12. Voorts mocht van Bovemij worden verlangd dat zij vooraf tekst en uitleg had gegeven omtrent het feit dat de door [gedaagde] gemelde schade uit 2004, ondanks diens verweer ter zake, voor haar aanleiding vormde de schadeverloopkorting terug te brengen tot nihil, terwijl die het daaraan voorafgaande verzekeringsjaar maar liefst 30% bedroeg, zulks nog daargelaten dat zonder nadere toelichting van Bovemij - gesteld noch gebleken is dat zij ter zake bedragen heeft gereserveerd als bedoeld in artikel 2 lid a van de Voorwaarden Aansprakelijkheidsverzekering Handelsvoorraad Motorrijtuigen - niet valt in te zien hoe een schadegeval uit 2004 terzake waarvan Bovemij in 2005 nota bene bedragen van Univé heeft ontvangen en eerst in 2006 een bedrag heeft teruggestort, reeds in december 2004 de basis kan zijn voor premieverhoging over 2005.
13. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat voormelde premiebepalende factoren ten onrechte zijn toegepast door Bovemij. Dat geldt evenwel niet voor de algemene, helder aangekondigde algemene verhoging van 2,9%. Daarom zal een bedrag van € 2.212,35 worden toegewezen, zijnde de onbetaald gebleven premie van 2004, vermeerderd met de algemene verhoging.
14. Voorts zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de verschenen rente tot
17 november 2005 (€ 159,05), de buitengerechtelijke kosten (€ 300,00) en de proceskosten, zij het dat de veroordeling ter zake wordt gerelateerd aan het bedrag dat in hoofdsom wordt toegewezen.
15. Waar het gaat om de vordering in reconventie zal [gedaagde] niet-ontvankelijk worden verklaard. Gelet op de nauwe samenhang met de zaak in conventie zal de kantonrechter de proceskosten compenseren.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Bovemij te voldoen de somma van € 2.609,05, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 2150,00 vanaf
17 november 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Bovemij gevallen, welke kosten worden vastgesteld op € 85,60 aan explootkosten, € 192,00 aan griffierecht en € 450,00 aan salaris van de gemachtigde.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten heeft te dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.