ECLI:NL:RBGRO:2007:BA0366

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
8 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
262344 CV EXPL 05-5893
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.R. van Baak-Klijnsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid effecteninstelling voor handelen tussenpersoon bij effectenleaseovereenkomst

In deze zaak, uitgesproken op 8 februari 2007 door de Rechtbank Groningen, stond de aansprakelijkheid van de effecteninstelling Levob Bank N.V. centraal. De eiser, Levob, had een effectenleaseovereenkomst gesloten met de gedaagde, die zich had laten adviseren door een tussenpersoon, [derde]. De kantonrechter diende te beoordelen of Levob aansprakelijk was voor de gedragingen van deze tussenpersoon, in het licht van artikel 6:76 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat een schuldenaar aansprakelijk is voor de gedragingen van ingeschakelde derden. De kantonrechter oordeelde dat Levob aansprakelijk was voor de tekortkomingen van de tussenpersoon, omdat deze handelingen ten voordele van Levob waren verricht en de gevolgen daarvan niet op de gedaagde mochten worden afgewenteld.

De zaak kwam voort uit een geschil over de zorgplicht van Levob. De gedaagde had een bedrag van € 25.546,40 betaald, maar werd geconfronteerd met een restschuld van € 26.579,36. De kantonrechter oordeelde dat Levob niet had voldaan aan haar zorgplicht, maar dat de gedaagde ook een eigen verantwoordelijkheid droeg. De rechter concludeerde dat de negatieve gevolgen van de tekortkomingen van Levob niet volledig voor rekening van de gedaagde konden komen, maar dat er ook rekening gehouden moest worden met de eigen schuld van de gedaagde. Uiteindelijk werden zowel de vorderingen in conventie als in reconventie afgewezen, en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 262344 CV EXPL 05-5893
Vonnis d.d. 8 februari 2007
inzake
de naamloze vennootschap Levob Bank N.V.,
statutair gevestigd te Amersfoort en kantoorhoudende te Leusden,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde mr. J.A. Trimbach, advocaat te Hilversum (postbus 1021, 1200 BA),
tegen
[gedaagde],
wonende [adres],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde mr. H.J. Idzenga, advocaat te Groningen (postbus 1658, 9701 BR).
PROCESGANG
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 1 juni 2006 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Vervolgens is opnieuw vonnis bepaald.
OVERWEGINGEN
1. De kantonrechter neemt over en verwijst naar hetgeen zij in haar tussenvonnis van 1 juni 2006 heeft overwogen. In dat vonnis heeft zij een comparitie van partijen bevolen omdat zij nader wenste te worden voorgelicht over de wijze waarop de overeenkomsten tot stand waren gekomen, en met name over de rol die daarvoor was gespeeld door [derde]. Voorts was onduidelijk over welke financiële gegevens Levob beschikte bij het sluiten van de overeenkomst en welk onderzoek zij heeft ingesteld naar de financiële omstandigheden van [gedaagde].
2. Mede op grond van hetgeen ter zitting is gebleken kan van het volgende worden uitgegaan.
[gedaagde] is in het voorjaar van 1998, na eerst gebeld te zijn door een vrouw die hem vroeg of hij belangstelling had voor een spaarplan dat extra geld kon opleveren, bezocht door de hem op dat moment onbekende [derde].
[gedaagde] was op dat moment 43 jaar oud. Hij heeft 4 jaar lagere school bezocht en vervolgens de Lomschool tot hij op zijn 14e jaar aan het werk is gegaan. Hij is volgens hem dyslectisch en kan niet goed lezen. Hij was huisschilder met een onbelast eigen huis. Zijn vrouw is in 1992 overleden en zijn beide kinderen, waarvan er één minderjarig was en nog thuis woonde en de andere meerderjarig was, zijn gerechtigd in de woning. Het huis, een boerderij, is door [gedaagde] gekocht toen hij twintig jaar was en door hem zelf in de loop van de jaren op eigen kosten en zonder hypotheek opgeknapt en onderhouden.
[derde], die zich volgens [gedaagde] voordeed als directeur, althans een vertegenwoordiger van Levob, heeft [gedaagde] de voordelen van het Hefboom Effect uiteengezet. Volgens [gedaagde] was zijn uitgangspunt dat de lasten uit zijn inkomen betaald moesten worden omdat hij zijn huis, waarin zijn kinderen gerechtigd waren, niet wilde belasten. Volgens [derde] was dat mogelijk en kon [gedaagde] bovendien op elk moment de overeenkomsten beëindigen. Nadat [gedaagde] eerst bedenktijd had gevraagd is [derde] de volgende dag terug gekomen met de mededeling dat hij nu moest instappen omdat de aandelen stegen. [gedaagde] heeft vervolgens het Levob aanvraagformulier met een aanvraag voor zes contracten van ƒ 15.000,-- getekend. In de linker benedenhoek staat in een kader als “Uw adviseur” vermeld Van der Hoop Beheer te Mantgum. Van der Hoop is cliëntenremisier van Levob. Zoals in het tussenvonnis overwogen wordt als netto inkomen vermeld ƒ 2300 + 500 (winst) = 2800 en als woonlasten ƒ 0. Ook wordt vermeld dat de betalingen zullen plaatsvinden via automatische incasso. Kennelijk is het aanvraagformulier via Van der Hoop naar Levob gegaan. Door Levob is een BKR-toets uitgevoerd. Volgens Levob zijn de overeenkomsten vervolgens met retourenveloppen naar Van der Hoop gestuurd om door [gedaagde] getekend te worden. Volgens [gedaagde] is [derde] bij hem gekomen met de overeenkomsten en heeft hij zelf één overeenkomst getekend en heeft [derde], met zijn instemming, de andere vijf overeenkomsten getekend. [gedaagde] heeft op enig moment brochures voor de Hefboomproducten ontvangen, wanneer is niet duidelijk. De brochures die [gedaagde] destijds heeft ontvangen zijn volgens hem soortgelijk aan de folder die door Levob bij de comparitie is overgelegd.
Er is met betrekking tot het sluiten van de overeenkomst geen contact geweest tussen [derde] en Levob. Haar contacten over deze kwestie met Van de Hoop waren volgens haar niet anders dan gebruikelijk. Zij zou de aanvraag niet hebben geaccepteerd indien die van [derde] afkomstig was geweest.
Uit de overgelegde stukken blijkt wel dat er later contact is geweest tussen Levob en [derde]. Bij brief van 8 mei 2002 heeft [derde] zich er tegenover Levob over beklaagd dat zijn cliënt [gedaagde] door onjuiste en agressieve voorlichting door of namens Levob de overeenkomsten is aangegaan. In een brief van diezelfde datum betwist hij een vordering die Levob op hemzelf heeft, eveneens uit hoofde van Hefboomovereenkomsten.
Uit hoofde van de 6 overeenkomsten moest [gedaagde] een bedrag van ƒ 855,-- per maand betalen. Hij heeft aan zijn verplichtingen voldaan tot 1 maart 2002 toen hij een lagere WAO-uitkering kreeg en hogere kosten voor zijn kinderen moest voldoen. Er zijn gesprekken gevoerd tussen partijen om tot een oplossing te komen. Dit heeft niet tot resultaat geleid. Zo is het voorstel van Levob om de lening om te zetten in een hypothecaire lening niet door [gedaagde] geaccepteerd. Zoals in het tussenvonnis is overwogen is in totaal door [gedaagde] een bedrag van ? 25.546,40 voldaan, terwijl de restschuld na verkoop van de aandelen ? 26.579,36 bedroeg.
3. Het eerste geschilpunt dat in deze procedure aan de orde is betreft de vraag of Levob aansprakelijk is voor de gedragingen van [derde]. Levob betwist in dat verband dat zij aansprakelijk is voor het handelen of nalaten van een cliëntenremisier, laat staan dat zij aansprakelijk is voor het handelen of nalaten van (voor haar) onbekenden zoals [derde].
4. Er is aanleiding bij beantwoording van de vraag of een effecteninstelling aansprakelijk is voor de gedragingen van een hulppersoon die zij heeft ingeschakeld bij het totstandkomen van overeenkomsten als de onderhavige aansluiting te zoeken bij het bepaalde in
art. 6:76 BW, te weten dat de schuldenaar die bij de uitvoering van een verbintenis gebruikmaakt van andere personen, voor hun gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Wanneer een effecteninstelling zich bij het aangaan van overeenkomsten van de bemiddeling van een tussenpersoon bedient, komen de gevolgen van gedragingen van deze tussenpersonen, tekortkomingen daaronder begrepen, op gelijke wijze voor rekening van de opdrachtgever als de gevolgen van zijn eigen gedragingen en tekortkomingen. Hierbij is niet van belang of de tussenpersoon al dan niet kan worden beschouwd als vertegenwoordiger van de opdrachtgever. Het gaat er hierbij om dat de bemiddeling geschiedt ten voordele van de opdrachtgever; nadelige gevolgen van de gedragingen van de tussenpersonen behoren dan niet te worden afgewenteld op de wederpartij, maar dienen voor risico te komen van de opdrachtgever. Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Levob voor de gedragingen van de door haar ingeschakelde cliëntenremisiers als Van der Hoop aansprakelijk is. De vraag is of dat anders is in het geval van [derde]. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Uit niets blijkt dat [derde] in deze kwestie is opgetreden als adviseur van [gedaagde] en in zijn opdracht heeft bemiddeld bij het totstandkomen van de zes overeenkomsten. Wat precies de relatie was tussen [derde] en Van der Hoop blijft duister, maar er kan wel van worden uitgegaan dat [derde] zich bij [gedaagde] heeft voorgedaan als een vertegenwoordiger van Levob, gebruik kon maken van aanvraagformulieren van Levob met daarop de vermelding van Van der Hoop als adviseur en dat hij met de te ondertekenen overeenkomsten die Levob aan Van de Hoop had gezonden naar [gedaagde] is gegaan. Dat [derde] veel later in een brief aan Levob heeft geschreven dat [gedaagde] zijn cliënt was acht de kantonrechter niet van belang. Duidelijk is immers dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten dacht dat hij met een vertegenwoordiger van Levob te doen had en dat dit door Van der Hoop mogelijk is gemaakt: deze heeft kennelijk de aanvraagformulieren en de overeenkomsten aan [derde] verstrekt. De gedragingen van [derde] vallen daarmee toe te rekenen aan Van der Hoop en vervolgens aan Levob die bij het sluiten van de overeenkomst gebruik heeft gemaakt van de diensten van Van der Hoop. Levob dient daarom voor de gedragingen van [derde] op gelijke wijze in te staan als voor eigen gedragingen.
5. [gedaagde] heeft aangevoerd dat Levob niet heeft voldaan aan haar zorgplicht. Levob betwist dat op de gronden als weergegeven in het tussenvonnis. Samengevat komt dat er op neer dat de tekst van overeenkomst met bij behorende stukken [gedaagde] voldoende inzicht moet hebben gegeven in de risico's. De specifieke waarschuwingsverplichting bestond ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog niet evenmin als een verplichting te informeren naar de financiële positie van cliënten. Zij heeft overigens wel de BKR-toets uitgevoerd.
6. Bij de beantwoording van de vraag in welke mate Levob gehouden was onderzoek te doen naar de omstandigheden van [gedaagde] en daarmee rekening diende te houden, moet het volgende worden vooropgesteld. Doordat Levob het aanbod heeft gedaan de effectenlease-overeenkomsten te sluiten en [gedaagde] te kennen heeft gegeven te overwegen dit aanbod te aanvaarden is tussen Levob en [gedaagde] een rechtsverhouding ontstaan. Bij de beoordeling van de manier waarop Levob in deze rechtsverhouding rekening diende te houden met de belangen van [gedaagde] moet als uitgangspunt worden genomen dat een instelling als Levob - als bij uitstek professioneel en deskundig op dit terrein - jegens particuliere, niet professionele, cliënten tot een bijzondere zorgplicht is gehouden. Voorts is van belang dat een effecteninstelling volgens artikel 24, aanhef en onder b, Bte 95 in het belang van haar cliënten informatie inwint, onder meer omtrent hun financiële positie, hun ervaring met beleggen en hun beleggingsdoelstellingen, voorzover dit redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van haar diensten. Levob heeft betoogd dat deze regel niet geldt ingeval van effectenlease maar de kantonrechter kan haar daarin niet volgen. Uit de door Levob in het kader van haar betoog aangehaalde toelichting op artikel 24 sub b Bte volgt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat, zoals door Levob gesteld, de intensiteit van de dienstverlening bepalend is voor al dan niet van toepassing zijn van de wettelijke zorgplicht en niet het risico dat de cliënt loopt. Aan effectenleaseovereenkomsten zoals hier gesloten zijn aanzienlijke financiële risico's verbonden. Indien de voor rekening en risico van de deelnemer gekochte participaties over de contractsperiode van vijf jaar minder in waarde stijgen dan de rente die de deelnemer voor de lening heeft betaald levert de overeenkomst voor de deelnemer per saldo immers verlies op. Daarnaast loopt de deelnemer het risico dat, indien de waarde van de gekochte aandelen bij verkoop lager is dan het bedrag van de voor aankoop gesloten lening, dit deel van de lening nog zal moeten worden terugbetaald. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat de zorgplicht ook geldt bij het aangaan van overeenkomsten als de onderhavige.
7. De zorgplicht die op een effecteninstelling rust brengt met zich mee dat zij zich ervan dient te vergewissen dat haar wederpartij inzicht heeft in het gevaar dat verbonden is aan een dergelijke overeenkomst. In het onderhavige geval is er sprake van een wederpartij met geen of weinig opleiding en zonder enige ervaring op het gebied van beleggen. Ook moet voor [derde] duidelijk zijn geweest dat [gedaagde] beslist geen risico’s wilde lopen met het huis dat hij samen met zijn kinderen in eigendom heeft. Levob heeft gesteld dat zij een BKR-toets heeft uitgevoerd en dat op grond daarvan het verstrekken van een lening verantwoord was. De te betalen rente was echter zodanig hoog dat te voorzien was dat een wijziging in het inkomen al snel tot problemen zou leiden, hetgeen overigens later ook is gebleken. Dit alles brengt met zich mee dat Levob zich ervan had moeten vergewissen of [gedaagde] zich bewust was van de risico's en hem zo nodig daartegen moeten beschermen.
8. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat [gedaagde] ook een eigen verantwoordelijkheid draagt. Hij heeft, terwijl hij geen ervaring had met beleggen en hij niet over voldoende – voor hem begrijpelijke- informatie beschikte zich laten overhalen om maar liefst 6 overeenkomsten te ondertekenen of te laten ondertekenen. Hij moet zich er ook van bewust zijn geweest dat hij aanmerkelijke renteverplichtingen op zich nam.
9. Het niet nakomen van de zorgplicht brengt mee dat Levob aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [gedaagde] ondervonden negatieve gevolgen. Daarbij moet echter ook zijn eigen verantwoordelijkheid in aanmerking worden genomen. Het voorgaande brengt met zich mee dat het onverkort toepassen van alle tussen partijen geldende bedingen tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden. De negatieve gevolgen bestaan voor [gedaagde] uit de door Levob gevorderde restschuld van € 26.579,36 met rente en uit het door hem betaalde bedrag van € 25.546,40. Het komt de kantonrechter gezien het voorgaande redelijk voor dat de restschuld voor rekening van Levob komt. De vordering in conventie zal dan ook worden afgewezen.
10. Hetzelfde geldt voor de door [gedaagde] in reconventie gevorderde schadevergoeding. Zoals hierboven overwogen is de kantonrechter van oordeel dat er weliswaar sprake is van tekortkomingen aan de zijde van Levob maar ook van eigen schuld. De kantonrechter houdt rekening met het feit dat [gedaagde] een bedrag van € 30.546,18 vermeerderd met rente uit hoofde van de beslissing in conventie niet zal hoeven te voldoen. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat de aansprakelijkheid van Levob voldoende is verdisconteerd in het feit dat [gedaagde] zijn restschuld aan Levob niet hoeft te voldoen. Voor vergoeding van schade als gevorderd is daarnaast geen plaats.
11. Gezien de uitkomst van het geding zal de kantonrechter de proceskosten zowel in conventie als in reconventie compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie en in reconventie
wijst de vorderingen af;
compenseert de proceskosten die zin dat iedere partij eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.R. van Baak-Klijnsma, kantonrechter, en op
8 februari 2007 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: AB
coll.: